zoon naar 's Gravenhage, alwaar hij eerst de departementaalschool en later de latijnsche school bezocht, terwijl hij ook aan het Lyeeum te Brussel eenigen tijd de lessen waarnam. In 1830 vertrok hij naar de Leidsche Hoogeschool, alwaar hij in 1835, na het verdedigen eener dissertatio inauguralis, de Positiones varii argumenti, het doctoraat in de geneeskunde verkreeg. Hierop begon hij zijne loopbaan als geneesheer te Naaldwijk in het najaar van genoemd jaar, doch ziekte en velerlei andere tegenspoeden verpligtten hem dat dorp in 1838 te verlaten. Toen vestigde hij zich te Delft als doctor, doch zijne liefde voor de Natuurkundige wetenschappen deden hem echter spoedig uitzien naar eene betrekking waarin hij die kon voeden en aankweeken. Op zijn verzoek werd hem het lectoraat in de Scheikunde te Delft opgedragen, en reeds toen bleek zijne geschiktheid voor openbaar onderwijs, door de duidelijke voorstelling van ingewikkelde theoriën, door zijne sierlijke voordragt en de gemakkelijke uitvoering van welgekozene proeven. Geen wonder dan ook dat bij de oprigting van de koninklijke Academie ter opleiding van ingenieurs enz. ter plaatse zijner inwoning, zijn aanzoek, om eene plaatsing, dadelijk in aanmerking kwam. Hij vervulde de betrekking van leeraar in de scheikunde aan die inrigting tot zijnen dood, met onvermoeide vlijt en groote ingenomenheid; en al is het dat van hem weinig door den druk is bekend gemaakt, toch heeft hij menig duister punt in het helderst licht gesteld. Op voordragt van Z.M. den koning, toen prins van Oranje, die zijne lessen nu en dan met genoegen bijwoonde, yerkreeg hij eerst den titel van Hoogleeraar, en later de benoeming tot Ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw. Hij was hoofd-redacteur van het Tijdschrift voor handel en nijverheid, zamengesteld zoowel ten behoeve van burgerlijke ingenieurs, architecten en industriëlen,
als ten algemeene nutte, waarvan te Amsterdam in gr. 8o. 4 jaargangen (1844-1847) het licht zagen. Verder gaf hij in het licht:
Fr. Koehler, de scheikunde met betrekking tol het fabriekwezen. Eene handleiding by het industrieel onderwijs. Naar de 4e. uitgave uit het Hoogduitsch vertaald, Delft 1845, 1846, gr. 8o. 2 deelen.
K. Holtzmann, Grondbeginselen der werktuigkunde, ten dienste van school- en huisonderwijs, uit het Hoogduitsch overgebragt, Tiel 1851. 8o. m. pl.
Donnadieu was gehuwd met Mejufvrouw Maria Catharina Nieuwenhuisen, overleed den 15den Maart 1858 te Delft, en het groot aantal van hen die van elders bij zijne ter aardebestelling tegenwoordig waren, getuigt van de hoogachting en vriendschap die men hem bij zijn leven toedroeg.
Uit familicberigten bijeengebragt; Brinkman, Alphab. Lijst van Boek. bl. 360, 668; dezelfde Alphab. Lijst van boek. over 1851, bl. 43.