rijke mededeelingen in hare werken te danken heeft. Zoo komt van hem in D. XI eene: Beschrijving van Salatiga, Merbaboe en de zeven tempels voor, waarin hij eene eerste proeve gaf van die warme zucht tot bevordering der kennis van Java en zijne oudheden, waaraan later het genootschap ook nog zijn: Journaal eener reis van Welerie naar het gebergte Praauw (D. XII) verschuldigd was. Hij leverde voorts onderscheidene bijdragen tot het mengelwerk der Bataviasche Courant, in de Jaren 1828 en 1829. Te Pasoeroeang had hij, behalve eene beschrijving van de residentie Pasoeroeang, die in 1836 te 's Hage herdrukt werd, met een eigen persje twee werken doen drukken, namelijk:
Aanteekening over het eiland Java enz. Pasoeroeang 1829. 4o.
Aanteekening over het gebergte Tinger enz. Pasoeroeang 1830. 4o.
Op deze eigen drukkerij deed hij in 1827 ook de eerste proeve van een Hollandsch Javaansch Woordenboek ter perse leggen, dat door zijn zoon W.J.C. de Senerpont Domis onder zijn toezigt en met zijne medewerking vervaardigd was. Behalve de genoemde werken en eenige bijdragen in het tijdschrift de Oosterling, werd er van hem gedrukt:
Pasoeroeangsche Almanak voor het jaar 1830, Pasoeroeang; 1840. 4o.
Sourabayasche Almanak voor het jaar 1833, Sourabaya 1833. 4o.
De residentie Pasoeroeang op het eiland Java, 's Hage 1836. 8o. met kaart.
Zie Algem. konst- en letterb. 1842, D. II. bl. 33; Brinkman, Alph. Lijst van Ned. Boek; de Gids 1857 D. I. 369, hier door ons voornamelijk gevolgd; Nijhoff, Cat. van oude en nieuwe boek. St II. bl. 90; St. III. bl. 53; Handel. van het Ind. Genootsch. Jaargang IH.