Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 4
(1858)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 203]
| |
de Jariga, die zich buiten 'slands reeds Dionysius Dodonaeus liet noemen en zich te Mechelen nederzette, alwaar hij koophandel dreef en een van de kosters der Parochie van St. Jan was. Dodonaeus werd vroegtijdig naar Leuven gezonden, alwaar hij zich, na zijne eerste letteroefeningen te Mechelen volbragt te hebben, tot de studie der geneeskunde bepaalde, waarin hij onder anderen tot onderwijzers had Leonard Willcmaers en Arnold Noot, en Jan Heems en Paulus Roels, beide kanunniken van den tweeden rang van St. Pieter. Reeds den 10den September 1535 werd hij tot Lieentiaat bevorderd. Na Frankrijk, Italië en Duitschland bereisd te hebben, zette hij zich te Mechelen als geneesheer neder en werd in 1548 door de regering aldaar tot stads-Doctor benoemd, terwijl hij een groot aantal leerlingen in de eerste beginselen der geneeskunde onderwees. Hij bedankte in 1557 voor eene officieuse benoeming tot Hoogleeraar in de geneeskunde aan de Leuvensche Hoogeschool, en werd meermalen aangezocht om zich aan het Spaansche Hof als geneesheer te verbinden. Eindelijk werd hij in 1574 lijfarts en hofraad van keizer Maximiliaan II, en na diens dood in 1576 van diens zoon en opvolger Rudolf II. Ofschoon een ruim bestaan en een vergenoegd leven hebbende, dat echter wel eens vergald werd door zijne oneenigheden met den twistgierigen Jan Krato von Krafftheim, waren er echter verschillende redenen die Dodonaeus bewogen om naar Nederland terug te keeren. Hij verzocht alzoo in 1580 zijn ontslag en maakte zich gereed om naar Brabant terug te keeren, doch de toestand van die provincie was toen zoodanig, dat hij besloot zich nog eenigen tijd te Keulen op te houden, alwaar hij door het gelukkig genezen van belangrijke ziekten veel eer behaalde. Hij trok vervolgens naar Antwerpen en werd kort daarop in 1582 door Curatoren der Leidsche Hoogeschool tot Hoogleeraar in de geneeskunde beroepen, welken post hij aannam en aanvaardde. Doch hij had er geen lang genot van, daar hij reeds den 10den Maart 1585 te Leiden overleed en aldaar in de St. Pieterskerk begraven werd. Zijn zoon Rembertus deed aldaar een eenvoudig gedenkteeken, tegen den eersten pilaar links van het koor, ter eere van zijnen vader oprigten. Dodonaeus was gehuwd met Kathelyne 's BruynenGa naar voetnoot(1), die in April 1572 overleed en hem twee zonen en | |
[pagina 204]
| |
drie dochters schonk. De oudste zoon Dionijsius overleed op jcugdigen leeftijd, de tweede Rembertus, insgelijks doctor in de geneeskunde, komt voor op eene lijst van gevangenen wegens hervormde gevoelens, allen op bevel van den Raad van Beroerten gekerkerd te Mechelen op het einde van 1574; hij volgde zijn vader als Lijfarts van Rudolf II op, was gehuwd met Maria Saeryn, en werd later geneesheer van den koning van Rome, alwaar hij den 22sten December 1605 overleed. De dochters waren Antoinette, Ursule en Jeanne. De afbeelding van Dodonaeus is op onderscheidene wijzen in het licht gegeven. Ongetwijfeld was Dodonaeus een zeer geleerd man. Hij was geoefend in de fraaije letteren, verstond de wiskunde, was ervaren in de geneeskunde en bijzonder in de kruidkunde. Ook in de geschiedenis, vooral die van Friesland. De werken door Dodonaeus in het licht gegeven zijn getiteld: Paulus Aegineta a Johanne Gunterio latine conversus, a Remberto Dodonaeo ad Graecum textum accurate collatus, ac recensitus, Baz. 1546. 8o. Cosmographica in astronomiam et geographiam Isagoge, Antv. 1548. 12o. cum fig. Een tweede druk van dit werkje verscheen onder den titel van: De Sphaera sive de astronomiae et geographiae principiis cosmographica Isagoge: olim conscripta à Remberto Dodonaeo medico, nunc vero ejusdem recognitione locupletior facta, Antv. et Lugd. Bat. 1584. 8o. cum fig. De Frugum Historia, liber unus. Epistolae duae, una de Farre Chondro, Trago, Ptisana, Crimno, et Alica; altera de Lytho et Cerevisia, Antv. 1552. 8o. cum fig. Trium priorum de Stirpium historia commentariorum Imagines ad vivum expressae unà cum indicibus Gracea, Latina, officinarum, Germanica, Brabantica, Gallicaque nomina complectentibus, Antv. 1553. 8o. cum fig. Het tweede deel van dit werk kwam uit onder den titel van: Posteriorum trium de stirpium historia commentariorum Imagines ad vivum artificiosissime expressae; una cum maginalibus annotationibus. Annotationes in aliquot priores tomi imagines, qui Trium priorum librorum figuras complectitur. Antv. 1554. 8o. cum fig. Dit werk werd herdrukt onder den titel van: | |
[pagina 205]
| |
Commentariorum de stirpium historia imaginum, Tomus primus - Tomus secundus. Annotationes in alquot utriusque tomi Imagines. Et stirpium herbarumque complures Imagines novae quae supra priores, huic posteriori editioni accesserunt. Antv. 1559. 8o. cum fig. Cruydeboeck in den welcken die gheheele historie, dat es 't gheslacht, 't fatsoen, naem, natuere, cracht ende werckinge, van den Cruyden, niet alleen hier te lande wassende, maer oock van den anderen vreemden, in der Medecijnen oorboorlyck, met grooter neêrsticheyt begrepen ende verclaert es met derselver cruyden natuerlick naer dat leven conterfeytsel daerby gestelt enz. Antw. 1554 fol. m. pl., tweede druk Antw. 1563. fol. m. pl. In het Fransch vertaald en uitgegeven te Antwerpen 1557 fol. m. pl. In het Engelsch, Londen 1578. fol. m. pl. herdrukt aldaar 1586 en 1595 in fol. m. pl. en in 1600 en 1619 in fol. zonder pl. Historia frumentorum, leguminem, palustrium et aquatilium herbarum, ac eorum quae eo pertinent: Additae sunt imagines vivae, exactissimae, jam recens non absque haud vulgari diligentia et fide artificiosissime expressae, quarumque pleraeque novae, et hactenus non editae, Antv. 1565. 8o. Herdr. 1566. 8o en 1569. 8o. m. pl. Florum, et coronariorum odoratarumque nonnullarum herbarum historia. Antv. 1568, 8o. cum fig. Ibid. 1569. 8o cum fig. Purgantium aliarumque eo facientium, tum et radicum, convolvulorum ac deletariarum herbarum hisloriae libri IIII. Accessit appendix variarum et quidem rarissimarum nonnullarum stirpium, ac florum quorundam peregrinorum elegantissimorumque icones omnino novas nec antea editas, singulorumque breves descriptiones continens: cujus altera parte umbelleferae exhibentur non paucae, Antv. 1574. 8o. cum fig. Ibid. 1576 8o. (?) Historia vitis vinique et stirpium nonnullarum aliarum; item medicinalium observationum exempla rara, Colon. 1580. 8o. Physiologices medicinae partis tabulae expeditae, Colon. 1581. 8o. Antv. 1581. 8o. (?) Ibid. 1585. 8o. (?) Medicinalium observationum exempla rara. Accessere et alia quaedam quorum elenchum pagina post praefationem exhibet etc. Colon. 1581. 8o. Hard. 1584. 8o. Antv. et Lugd. Bat. 1585. Antv. 1586. 8o. (?) Hard. 1621. 8o. Stirpium historiae Pemptades sex sive libri XXX. Antv. 1583. fol. cum. fig. Ibid. 1616. fol. cum fig. Eene vertaling van dit werk zag het licht onder den titel van: Cruydt-boek van Rembertus Dodonaeus volgens sijne laetste verbeteringe met Bijvoegsels achter elck capittel wt verscheyden Cruydt-beshrijvers: item, in 't laetste een Beschryvinge van de Indiaensche gewassen, meest getrocken wt de schriften van Carolus Clusius, Leid. 1608 fol. m. pl. Aldaar 1618 fol. m. pl. Antw. 1644. fol. m. pl. | |
[pagina 206]
| |
Praxis medica, Amst. 1618. 8o. Behalve deze werken bestaan er van Dodonaeus nog eenige brieven, die of over plantenkunde of over andere onderwerpen handelen. De meeste van deze brieven zijn in de werken van andere schrijvers te vinden. Behalve door het gedenkteeken, dat ter zijner eere in de St. Pieterskerk te Leiden is opgerigt, is door een groot aantal geleerden van vroegeren en lateren tijd in hunne geschriften hulde gebragt aan de vele verdiensten van Dodonaeus; maar vele plantkundigen hebben ook getracht zijnen naam in gedachtenis te doen blijven door aan sommige plantengeslachten den naam van Dodonaea te geven. De regering van Mechelen liet in 1839 eene marmeren buste van Dodonacus vervaardigen, door den beroemden beeldhouwer Joseph Tuerlinckx, om geplaatst te worden in den Hortus Botanicus te Mcchelen; terwijl de Maatschappij van Tuinbouw, aldaar in 1838 opgerigt, eene medaille in dat jaar liet slaan met de heeldtenis van Dodonaeus, die als prijsmedaille voortaan dienen zou. Verder bestaan er nog twee andere medailles tot zijne eer geslagen.
Zie Suffridus Petrus, de Scriptor. Fris. p. 270, 402-406; Sweertius, Ath. Belg. p. 655; Foppens, Bibl. Belg. p. 1064; Paquot, Memoir T. XV. p. 1-14; Saxe, Onom. Liter. T. III. p. 262; de Chalmot, Biograph. Woordenb. met pertr. Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Hoogesch. D. I. bl. 37, 38, 216, 217, D. II. Toev. en Bijl. bl. 67, 68; Ali Cohen, Oade en Middelgeschied. van de geneesk. bl. 363, 445. 448, 449, 487, 564; Alyem. Konst en Letterb. 1841, D. I. bl. 69-71; P. J. van Meerbeeck, Recherch. Hist. et crit. sur la vie et les ourrag. de Rembert Dodoens. (Malin 1841, 8o.) met eene afbeelding van zijne marmeren buste en het facsimile van zijne handteekening; De Navorscher, D. IV. bl. 167, 168; van Rappard, Overzigt eener verzam. Alba Amicorum, in Nieuwe reeks van werk. van de Mautsch. der Ned. Letterk. te Leid. D. VII bl. 31, met het faesimile van zijn handschrift; Janssen, de kerkherv. te Brugge. D. II. bl. 96, 221; Rec. ook der Rec. 1835, bl. 330; Muller, Cat. van Portrett, bl. 72. |
|