grooten rol. Met behulp van den onder-inquisiteur Floris Egbertsz en Fij Hermans of geele Fij, eene gemeene vrouw, die zich bezig hield met het bespieden en aanbrengen van Onroomsche vergaderingen, werd menige onschuldige het slagtoffer zijner boosheid. Inzonderheid moest Willem Dirksz. Bardesius, sedert 1542 Schout te Amsterdam, die zich zeer gematigd betoonde, in 1554 zijne vervolging ondervinden. Bij de omwenteling in 1578 kreeg ook hij zijn loon, daar hij met vele leden der regering en een aantal priesters uit de stad werd gezet. Toen men hem naar de schuit bragt, die hem met anderen aan den St. Anthonie's dijk moest aan land zetten, meende hij niet anders of men zou de schuit, met allen die daarin waren, doen zinken, en zond het linnen, hetwelk zijne vrouw aan hem liet bezorgen, terug, met de boodschap dat hij het niet noodig had; doch aan land gezet, hernam hij zijnen moed, en sloeg zelfs tot spotternij over, schertsenderwijs zich beklagende, dat zij, afgezette regenten, de kruiwagen vergeten hadden. Gevraagd zijnde wat hij van de tegenwoordige verandering dacht, voegde hij hun het oude spreekwoord toe: huimetuit, hoedt u voor de weêrstuit. Hij overleefde zijn verloren gezag niet lang in Haarlem, en stierf aldaar nog in hetzelfde jaar 1578, door allen veracht, zóó zelfs, dat het gerucht ging, bij zijne begravenis, dat de duivel zijn lijk zoude weggevoerd hebben.
Zie Wagenaar, Beschr. van Amst., (8o. uitgave) D. III. bl. 82, 97, 100, 226, 474; de Hervorm. van Amst., in 1578, enz. (Amst. 1778) bl. 21, 22, 51; Scholtema, Staatk. Nederl. D. I. bl. 284; Blaupot ten Cate, Geschied. der Doopsgez. in Holl. enz. D. I. bl. 31, 32.