hem tot Vice-Admiraal van Holland, onder Johan van Duivenvoorde, aan te stellen; de gedeputeerden van het Noorder kwartier evenwel verzochten den Prins, bij een schrijven van den 23sten Mei van dat jaar, om daaraan geen gevolg te geven, daar Dirkszoon hiermede zeker niet zou instemmen; doch verzochten den Prins hem tot Admiraal der Zuiderzee te bevorderen. Of hieraan voldaan is weten wij niet; maar zeker is het dat Dirkszoon door genoemde gedeputeerden bij besluit van den 10den Maart 1578 voor zijne overwinning op Bossu behaald, en ter belooning van andere goede dienste den lande sedert 1573 betoond, vereerd werd met de som van elf duizend gulden.
De tijd wanneer Dirkszoon overleed is onbekend. Zijne nakomelingen voerden vervolgens den naam van Admiraal; terwijl de stad Monnikendam zijn zegelring, zijn portret en het ridderteeken van het Gulden Vlies, door Bossu zelven aan Dirkszoon ten geschenke gegeven, tot op heden bewaart. Naar dat portret, door den Schilder A. Oosterveld te Monnikendam voor eenige jaren ontdekt en hetwelk, naar men zegt, geen twijfel aan de echtheid overliet, is het door C.E. Taurel gegraveerd portret van Dirkszoon vervaardigd, dat in het werk van wijlen Dr. Arend, D. II. St. VI. tegenover bl. 8 voorkomt. Ook moeten te Hoorn, bij den Heer L. Stokbrôo, berusten de levensgrootte portretten van Dirkszoon en zijne vrouw, door Rotius geschilderd, benevens zijn Commandostaf en zijn Cachet met het wapen van Monnikendam.
Zie Bor, Ned. Oorl. B. VI. bl. 456 (335); Wagonaar; Vad. Hist. D. VI. bl. 449; Kok, Vaderl. Woordenb. D. X. bl. 542, D. XII. bl. 383; Abbink, Geschied. van Hoorn, bl. 9; dezelfde, verv. op Velius, Aant. bl. 142 en 143; Kron. van het Hist. Gen. D. V. bl. 299-302, 246 247; Arend, Alg. Gesch. des Vad. D. II. St. V. bl. 312-316, 374, St. VI. bl. 9; de Navorscher, D. I. bl. 378, D. II. bl. 274, D. III. bijbl. bl. CXXVI, CLX, D. VII bl. 320, D. VIII. bl. 53.