langde er den bijnaam van Jeruzalemmer door, leefde voorts in rust en vrede, overleed den 27sten Mei 1039 en werd te Trier begraven. Hij was een verstandig, dapper en godvruchtig vorst en liet bij zijne gemalin, Othilde of Withilde, eene dochter van Hertog Otto van Saksen, die vijf jaren na hem overleed, twee zonen na, Dirk en Floris, die beiden hem na elkander opvolgden. Zijne afbeelding ziet op onderscheidene wijzen het licht.
Zie Melis Stoko, Rijm-Kronyk, B. I. bl. 107, 108; Oude Holl. Div. Chron. Div. VIII. c. 13. bl. 117; Scriverius, Holl., Zeel. en Vriesche Chron. bl. 64; van Loon, Aloude Holl. Hist. D. II. bl. 274; van Leeuwen, Bat. Illustr. bl. 1367; Hoogstraten, Woordenb.; van Hemort, Levensbeschrijv. der Holl. Graven, bl. 41-56; (Loosjes), Characterk. der Vaderl. Geschied. D. I. bl. 174-181; Kok, Vaderl. Woordenb.; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. II. bl. 132, 133, 139-143, 148-153; van Wyn, Bijv. en Aanm, op Wagenaar, D. II. bl. 36, 57-64; van Kampen, Vaderl. Karakterk. D. I. bl. 69; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl. D. II. St. I. bl. 31, 56-65, 103; dit Woordenboek, D. I. bl. 21; van der Chys, de Munten van Holl. en Zeel. bl. 14-17; Muller, Cat. van Portrett. bl. 1, 305.