zestig jarigen leeftijd, deed zich jegens hem, en anderen van zijnen aanhang, als een wreedaard kennen en bezoedelde zijnen welverdienden roem, door misbruik te maken van zijnen magt, waarvan vriend en vijand hem te regt beschuldigen. Hij vertrok in 1647 naar Batavia, latende het land aan zijnen opvolger, Arnold de Vlaming, in zooveel rust over, als het in vele jaren bij niemand geweest was. Na in 1642 tot buitengewoon Raad van Indië benoemd te zijn, werd hij in 1650 gewoon Raad en vertrok hij in 1652 als bevelhebber der retourvloot naar het vaderland. Zijn verder bedrijf is ons onbekend.
Zie Valontijn, Oud en Nieuw Oost. Ind. D. II. St. II. bl. 131, 145-155, D. IV. St. II. bl. 44; van Kampen, Geschied. der Nederl. buiten Europa, D. II. bl. 8-13.