hollandsche brigade in Engeland. Na den vrede van Amiens aanvaardde hij eenen leerstoel der wiskunde te Dillenburg in het Nassausche, doch werd kort daarna in ons land benoemd bij den waterstaat, en vervolgens als inspecteur van de algemeene dienst bij den waterstaat van het toenmalig koningrijk Holland, in welke betrekking hij den lande gewigtige diensten deed bij het belangrijk werk van de peiling der rivieren, waarmede den Generaal Krayenh off toen belast was.
Na de inlijving van ons land in Frankrijk, werd van Delen naar Parijs ontboden, ter aanvaarding van eenen hoogen post, hem door den keizer aangeboden; doch hij bedankte daarvoor, en verkoos liever den post van Ingenieur en Chef des Ponts et Chaussées in het Departement van de Lippe, in het jaar 1811.
Na den val van Napoleon, trad van Delen in pruissische dienst onder Bulow, met den rang van Majoor, en sloeg bij Bommel den brug, waarover het pruissische leger den volgenden morgen den anderen oever van de Waal bereikte, welk moeijelijk werk door hem schielijk tot stand gebragt werd, en waarvoor hij den warmen dank van zijnen Generaal inoogste. Hij hielp vervolgens in 1814 buiten's lands de vrijheid van Europa bevechten, nam deel aan de veldslagen bij Laon, Soissons en anderen, werd den 1sten Junij 1814 ridder der koninklijke Pruissische Militaire orde van Verdiensten, en den 11den Augustus 1815 voor zijn dapper gedrag bij Waterloo, met de Militaire Willems-orde beschonken.
Na den vrede trad hij uit de krijgsdienst, werd benoemd tot Inspecteur der 3de Divisie van den Waterstaat en der publieke werken, en hield als zoodanig zijn gewoon verblijf te Bergen in Henegouwen, alwaar hij, na aan het vaderland zeer belangrijke diensten te hebben bewezen in het daarstellen van uitgebreide werken en het doen van Geodesische waarnemingen, den 27sten Mei 1821 overleed.
Zijne verdiensten werden in 1816 erkend door zijne benoeming tot lid van de eerste klasse van het voormalig koninklijk Nederlandsch Instituut, waarvan hij sedert 1809 reeds correspondent was. Hij liet bij zijne echtgenoote geene kinderen na.
Zie Algem. Konst en Letterb. 1821. D. II. bl. 98-102.