[Jan Dekker]
DEKKER (Jan), Schipper, was in 1759 onder het geleide van de zeekapiteinen Dirk Hartog en Jacob de Wilde, met eene vloot van omtrent vijftig koopvaardijschepen, uit de West-Indië behouden tot voor den Hollandschen wal gekomen, had, met zijn schip en nog vier andere Zeeuwsche schepen naar Vlissingen moetende, het geleide verlaten op de hoogte van de Maas, en zeilde als kommandant van dit vijftal voort. In West-Indië had men reeds het oog op zijn schip geslagen, hetzelve naauwkeurig doen uitschilderen, en getracht hem meester te worden. Door vooraf zijnen bodem te laten verschilderen, was hij den kapers ontkomen; evenwel bleef hij eene begeerlijke prooi. Nu kwam er een kaper op hem af. Het schip van Dekker was wel bemand en tot tegenweer in staat. Het scheepsvolk, door hem gevraagd wat te doen indien de kaper aanviel, wist van geen overgeven in het gezigt van het vaderland, maar wilde vechten, zoo lang het staan kon. Dekker kende zijn volk, bragt alles in gereedheid tot den slag, en maakte klein zeil om den naderenden vijand in te wachten; doch deze, liever roovende dan vechtende, hield af en Dekker kwam behouden binnen.
Zie Vaderl. Hist. ten onmidd. verv. op Wagenaar, D. XXIII. bl. 70, 71, Stuart, Vaderl. Hist. D. II. bl. 62, 63.