daar over in de betrekking van Advokaat-Generaal bij den Hoogen Raad der Nederlanden, welken post hij tot aan het einde zijns levens bekleedde.
In verscheidene andere, ook administrative, betrekkingen was Deketh gedurende een aantal jaren werkzaam, en onderscheidde zich steeds door bijzondere bekwaamheid en scherpzinnigheid, ongemeenen ijver en rechtschapenheid. Als regtsgeleerde en ambtenaar van het Openbaar Ministerie werd hij door niemand overtroffen en zeldzaam geëvenaard in gezond verstand, helderen blik, eenvoudigheid en gemakkelijkheid van werken, juistheid van voorstelling, kernachtigheid van uitdrukking, bondigheid van redenering en in opregtheid en vastheid van karakter. Teregt werden dan ook zijne verdiensten op hoogen prijs geschat, en wel verdiend was de onderscheiding, die hem in 1842 ten deel viel, toen hem de ridderorde van den Nederlandschen Leeuw werd geschonken.
Ofschoon Deketh te levendig van geest was om zich rustig neder te zetten, tot het zamenstellen van uitgebreide werken, nogtans heeft de beoefening van geschiedenis en letteren veel aan hem de danken. Het Friesch Genootschap voor geschied- oudheid- en taalkunde, telde hem onder hare oprigters niet alleen, maar dankte ook aan hem haar kabinet van munten en penningen, waarvan hij den grond legde.
In de penningkunde toch was Deketh grondig ervaren, en ofschoon ons slechts ééne bijdrage, daartoe betrekkelijk, van zijne hand geschonken is, getuigt nogtans zijne eigene keurige verzameling, die den 19den October en volgende dagen van het jaar 1857 te 's Hage openlijk verkocht werd, van zijne kunde en smaak in dat vak. Zijne veelvuldige en drukke bezigheden lieten hem evenwel niet toe aan zijne geliefkoosde studien veel tijd te besteden, en zijne warme belangstelling in de wetenschappen is slechts ten deele op te maken, uit het aandeel dat hij had aan het verslag over de uitgave van Jancko Douwama's geschriften, door het genoemde Friesch Genootschap bezorgd.
Deketh overleed te 's Gravenhage den 3den Junij 1857 was in October 1828 in het huwelijk getreden met vrouwe Claudine Petronelle Jacoba Crommelin, dochter van Samuel Crommelin, Predikant te Leeuwarden, en was bij haar vader van negen kinderen.
Zie De Vrije Fries, D. I. bl. 257-262; van der Chijs, de Munten van Friesl. Gron. en Drenth. bl. 8, 22 en de Munten van Holl. en Zeel. bl. 573; Hand. der jaarl. Algem. Verg. van de Maatsch. der Ned. Letterk. te Leiden, 1857. bl. 184-190; Algem. Handelsbl. 17 Sept. 1857; Hand. van het Friesch Genootsch. over 1856-1857, bl. 152, 154.