sche kerk, volgens zijnen wensch, in den grafkelder onder den predikstoel werd begraven. Als fiksch en sierlijk prediker, deed Deiman zich kennen door zijne lijkrede op Lucas Reeder getiteld:
Over de noodige bescheidenheid in het oordeelen over afgestorvene personen, volgens Rom. XIV vs. 4. 1779 en door zijne
Gelukwenschingsrede bij het vijftigjarig feest van Johan Albert Veltgen, (zijnen ambtgenoot te Utrecht) over Spreuk. 16 vs. 31. Utr. 1770.
Als catecheet had Deiman groote verdiensten, en hij voorzag in een waar gemis door de uitgave van zijne:
Katechetische Aanleiding tot de kennis der Christelijke leere, in de onderwijzinge der Menschen tot gelukzaligheid. 1777, 8o. 3de druk ald. 1783, 8o. 4de druk ald. 1790, 8o.
In dit werkje werd den dwang van het kerkelijk stelsel van vroeger dagen afgeworpen, en voor den ouden schoolschen vorm eenen anderen aangenomen, die aan het godsdienstig onderwijs voegt en de godgeleerdheid buitensluit, maar aan de zedeleer volkomen regt laat wedervaren. Herhaalde malen is later dit onderwijs boekje, door anderen verkort, uitgegeven en als zoodanig nog, vooral bij kleinere gemeenten, in veelvuldig gebruik.
Deiman is de vertaler van vele belangrijke werken uit de Hoogduitsche in de Nederduitsche taal. Zijne afbeelding, naar en door R. Vinkeles, ziet het licht.
Zie Schultz Jacobi en Domela Nieuwenhuis, Bijdr. tot de geschied. der Luth. Kerk in de Nederl. St. I. bl. 57-59, D. 121-124, St. VI. bl. 31, 32, St. VII. bl. 118-122; Engelberts Gerrits, Biograph. Handwoordenb. D. I. bl. 397; Muller, Cat. van Portr. bl. 69; Domela Nieuwenhuis, Geschied. der Amst. Luth. Gemeente, bl. 167, 168.