Tot kapitein benoemd, zeilde hij in 1772 met een eskader onder Kapitein van Goor Hinloopen naar Marokko, bevelvoerende op de Kennemerland van 52 stukken. In 1776 werd hij op nieuw naar de Middellandsche zee gezonden als bevelhebber op de Mars van 36 stukken, onder het smaldeel van den Schout bij Nacht Pichot, dat gedurende diens afwezigheid onder de bevelen stond van den Kapitein Graaf Lodewijk van Bijlandt. Toen de Schout bij Nacht bij zijn smaldeel was gekomen, werd Dedel met zijn schip en dat van Bentinck naar Larache gezonden, om op die haven en de schepen aldaar het oog te houden. Hij streed daar met moed en ijver tegen twee vijandelijke fregatten, maar deze wisten hem te ontkomen, ofschoon een der twee bij het inzeilen der baai van Larache verbrijzeld werd. Bij het begin van den Engelschen oorlog in 1780 was Dedel Kapitein op den Erfprins van 54 stukken, mede bestemd om onder bevel van Zoutman naar de Noordzee te zeilen en een Engelsch konvooi uit de Wezer komende te onderscheppen; doch om verschillende redenen zeilde Zoutman's eskader niet. Hij voerde in 1781 het bevel op het schip Holland, voerende 64 stukken, behoorende tot het eskader van den Schout bij Nacht Zoutman. Daarmede nam hij een dapper aandeel aan den zeeslag bij Doggersbank, waarbij hij vijftien honderd schoten deed, doch ook zijn schip zoo deerlijk gehavend werd, dat hij, met zijne overgeblevene manschappen, hetzelve moest verlaten, waarop het met alles in de diepte verzonk. Voor zijn gehouden gedrag werd hij niet alleen met zijne manschappen schadeloos gesteld wegens het verlies van het schip en goederen, maar ook bevorderd tot den rang van Schout bij Nacht, waarin hij den lande bleef dienen tot aan zijn dood, die den
15den October 1800 plaats had.
Dedel was den 6den December 1772 gehuwd met Sara Maria van de Poll, die hem onder anderen twee zonen schonk, die hier volgen. Zijne afbeelding ziet het licht.
Zie Vaderl. Hist. ten onmidd. verv. op Wagenaar, D. XXII, D. XXIII. bl. 203-205; Vaderl. Hist. ten verv. op Wagenaar, D. III. bl. 315, 316, 337, 338; Stuart, Vaderl. Hist. D. IV. bl. 235, 251; de Jonge, Geschied. van het Nederl. Zeewez., D. V. bl. 274, 351, 362, 379, 386-398, 550, 598-634, 646, 673, D. VI. St. I. bl. 338; Collet D'Escury, Hollands roem, D. II. Aant. bl. 259, D. IV. St. II. bl. 328-330; Muller, Cat. van Portrett., bl. 69, uit medegedeelde berigten aangevuld.