[Daniel van Dam]
DAM (Daniel van), was de zoon van Tido Daniël van Dam, laatstelijk predikant te Bafloo en Rasquert, werd geboren te Witmarsum in Friesland in 1594, alwaar zijn vader destijds predikant was, en studeerde aan de Franeker hoogeschool. Hij verkreeg daar den 20sten Augustus 1621, den graad van meester in de fraaije kunsten, na alvorens tot doctor in de regten bevorderd te zijn. Hij schijnt zich daarop in de godgeleerdheid geoefend te hebben, althans hij werd in December 1625 proponent, en in dat jaar beroepen tot predikant te Witmarsum; drie jaren later vertrok hij als zoodanig naar Nieuwland, alwaar hij het Evangelie verkondigde tot in het jaar 1631, toen hem op den 1sten Julij de waardigheid van hoogleeraar in de redeneerkunde te Franeker werd aangeboden. Hij nam er in Augustus daaraanvolgende bezit van en vervulde die betrekking tot 1639, toen hij den 18den Februarij van dat jaar tot onder-regent van het Staten-Kollegie te Leiden werd aangesteld. Twee jaren later werd hij aldaar Hoogleeraar in de wijsbegeerte, waarvan hij echter geen lang genot had, daar hij reeds den 12den Junij 1641, weinige dagen na zijne aanstelling, overleed. Hij liet een zoon na, Tido genaamd, die in 1651 predikant te Heukelom was, en in 1689 als predikant te Strijen overleed.
Daniël van Dam schreef in het album van Rommert van Ockema, en gaf in het licht:
Discursuum Logicorum disputationes viginti, Fran. 1634-1635, 8o.
Zie Soormans, Acad. Regist., bl. 123; dezelfde, Kerk. Regist. der Pred. van Zuid-Holl., bl. 20, 93, Vriemoet. Athen. Frisiac, p. 257-259; Paquot, Memoir., T. VIII. p. 72, 73; Siegenbeek, Geschied. der Leidsche Hoogesch, Toev. en Bijl., bl. 287, 288; van Rappard, overzigt eener verz. Alba Amicorum, in Nieuwe Reeks van werk. van de Maatsch. van Nederl. Letterk. te Leiden, D. VII. St. II. bl. 120.