van wege den Staat om de dagvaardingen voor uitlandsche regtbanken te doen ophouden. Later werd hem door de Pausselijke Nuntius te Keulen opgedragen om de door Codde aangestelde Priesters voor zich te dagvaarden, doch deze wilden de volmagt van Bylevelt niet erkennen, weigerden op de gevraagde punten te antwoorden en beklaagden zich over hem aan Gedeputeerde Staten, die Bylevelt in Augustus 1717 voor zich ontboden, en hem geboden, den Nuntius en den Internuntius te Brussel te schrijven dat zij het dagvaarden zouden staken, onder bedreiging van anders uit de provincie gejaagd te worden. Bylevelt voldeed hieraan niet, maar werd den 2den October 1717 door den Paus tot Apostolischen Stedehouder over de Vereenigde Nederlanden aangesteld. Hierop werd hij door het Provinciale Hof van Holland, dat Codde de hand boven het hoofd hield, uit de provinciën Holland, Zeeland en West Friesland gebannen en daarenboven beslagen in de boete van 2000 gulden en in de kosten van de Justitie.
Bylevelt aanvaardde des niet te min de hem opgedragen waardigheid, maar vestigde zich te Utrecht en later te Arnhem.
Zie Hoynck van Papendrecht, Hist. der Utr. Kerk, bl. 88-92.