Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Derde en vierde stuk
(1855)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 1593]
| |
waar zijne voorouders koophandel dreven en ook Regeringsraden waren, is geboren in 1628 te Leiden, werwaarts zijne ouders op de vervolgingen der Spanjaarden te ontwijken gevlugt waren. Na het overlijden van zijnen vader, die later tot Predikant te Emmerik beroepen was, begaf diens weduwe zich met haren zoon weder naar Leiden, om dezen onder het opzigt van Festus Hommius te doen opkweeken, die hem dan ook van zijn twaalfde jaar af aan bestuurd heeft en eene plaats in het Staten-Collegie bezorgde, waar hij zich zoo ijverig oefende, dat hij naauwelijk 23 jaren oud zijnde, tot Predikant in de nieuwe gemeente van Hanau werd beroepen. Doch hier vertoefde hij slechts kort, en werd aangesteld tot Onder-Regent van het Staten-Collegie te Leiden. Dan deze bediening naauwelijks een jaar waargenomen hebbende, werd hij tot Gewoon Hoogleeraar in de Godgeleerdheid aan de Hoogeschool te Utrecht beroepen, welk ambt hij den 12den November 1662 aanvaardde met eene Intreerede van de Christelijke leerGa naar voetnoot(1) In 1664 werd hem ook het predikambt, en in 1671 het onderwijs in de Kerkelijke Geschiedenis opgedragen. Tweemalen bedankte hij voor het beroep naar de Leidsche Hoogeschool. Te Utrecht vertoefde bij tot aan zijn einde den 12den November 1679, hebbende bij zijne echtgenoote Maria Heidanus, eerder weduwe van Dionys Crucius, Predikant te Nijmegen, eene dochter en drie zoons verwekt, onder welke Pieter Burman en Frans Burman, die beide volgen. Onze Hoogleeraar was godvruchtig en vredelievend doch stijf op zijn stuk staande, het welk hem meermalen tegen zijn zijn in twisten heeft gewikkeld, niet het minste met zijnen ambtgenoot Essenius; zijne zinspreuk was: Quid miseri sumus (wat zijn wij ellendigen)? De stellingen van Coccejus toegedaan, toonde hij zich een waardig, hoewel geenszins een slaassch navolger van dezen grooten Meester. In zijn hoofdwerk: Synopsis Theologiae heeft hij diens foederalistische behandelingswijze der dogmatiek vooral nader uiteengezet en ontwikkeld. Hij was buitengemeen werkzaam en heeft door den druk gemeen gemaakt. Verklaring over de vijf boeken Mozes. eerst 1660 in 8o, daarna Utr. 1668. 4o, in het Hoogduitsch vertaald Frankf. 1693. Kassel. 1705. 4o. Verklaring over de Boeken Jozua, Ruth en de Rigteren. Utr. 1675. 4o. in het Hoogduitsch vertaald Frankf. 1695 en Kassel 1705. 4o. Verklaring over de Boeken van Samuel. Utr. 1678. 4o. Verklaring over de Boeken der Koningen, Kronijken, Ezra, Nehemia, Esther. Amst. 1683. 4o, in het Hoogduitsch Frankf. 1695 en Kassel 1705. 4o, welke vier werkjes later gezamenlijk zijn uitgegeven onder den titel: | |
[pagina 1594]
| |
Verklaring over de H. Schrift van Genesis tot Esther. Amst. 1740. De moralitate Sabbati hebdomadalis. 1665, hetwelk vele twistschriften heeft uitgelokt. Synopsis Theologiae et speciatim foederum Dei ab initiis seculorum usque ad consummationem eorum. Traj. 1671. 2 vol. 4o, herdrukt 1681, 1687. Geneve 1691, Bern, Amst. en Fran. 1699, Amst. 1701, het welk door Dirk Smout in onze moedertaal is overgebragt, onder den titel: Synopsis of kortbegrip van de H. Godgeleerdheid. Utr. 1683 en 1688. 2 deel. Ook verscheen onder zijnen naam: Narratio de controversiis nuperius in Academia Ultrajectina motis, et depulsio eorum, quae contra objecta fuerunt, in quibus praecipue de natura mentis humanae et congenitae vitiositatis in infantibus agitur. Traj. 1677. 4o, het welk mede vele twistschriften voor en tegen ten gevolge had. Exercitationes Academicae. Roterod. 1683. 2 vol. 4o, uitgegeven door Abraham van Halen, Predikant te Oude Tonge. Tractatus de passione Christi, cui accedit sermo inauguralis de doctrina Christianae Ecclesiae Novi Instrumenti per omnia saecula. Herborn 1695. 4o, waarvan Johannes van Lent de uitgave bezorgde. Orationes Academicae cum Oratione funebri Graevii. Traject. 1700. 4o, in het Nederduitsch vertaald onder den titel: Alle zijne Oratiën, alsmede een Lijkrede door Graevius over zijn Leven en Sterven. Utr. 1700. 4o. Hij is door J. van Munnickhuysen, door J. Baptist en door Andreas Vaillant in plaat gebragt.
Zie Burman, Traject. Erud., pag. 50-54; van Hoogstraten en Brouërius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Kok, Vaderl. Woordenb.; Saxe, Onom. Liter., Pars V. pag. 71, 72, 595; Lijst der Professoren achter A. Drakenburch, Plechtige Redev. over het eeuwf. der Utr. Hooges., bl. XXXI; de Feller, Dict. Hist.; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Algem. Woordenb. der Zamenl.; Heringa, Oratio de auditoris, pag. 132, 139, 173 sqq. 185 sq. 203; van Kampen, Geschied. der Nederl. Lett. en Wetens., D. I. bl. 240, D. II. bl. 521; Nieuwenhuis, Algem. Woordenb. van Kunst. en Wetens., D. I. bl. 497; Biogr. Nation.; Ypeij en Dermout, Geschied. der Nederl. Herv. Kerk, D. I. bl. 382; Schotel, Kerk. Dord., D. II. bl. 19; Siegenbeek, Geschied. der Leids. Hooges., D. II. T en B. bl. 288; Biogr. Univers., Tom. III. pag. 274; Glasius, Godgel. Nederl. |
|