In den tweedaagschen zeeslag bij Nieuwpoort in Junij 1653 tusschen Tromp en de Engelschen, werd van der Burght, en nog twee andere Kapiteins, dapper strijdende, door de Engelschen afgesneden van de vloot, en viel na moedigen wederstand in hunne handen.
In 1658 was hij als Kapitein op het schip Amsterdam van 50 stukken, bemand met 150 koppen, bij de vloot van den Vice-Admiraal de Ruiter, die op de kust van Portugal kruiste. Gedurende dien togt, op last van den Vice Admiraal omtrent de Barrels of de Barlengas kruisende, ontmoette hij, in het midden van Augustus, twee Engelsche oorlogschepen, bij zich hebbende een Amsterdamsch koopvaardijschip genaamd St. Dominicus, en een Hamburger, welke zij genomen hadden, zeggende dat ze Spaansche en verboden goederen inhadden. Van der Burght verzocht, ten einde de waarheid der zaak te onderzoeken, aan den Engelschen Luitenant, die bij hem aan boord was gekomen, dat hij den Hollandschen schipper zelven mogt spreken, dit werd toegestaan, doch zoodra de Luitenant zijnen Kapitein dit bekend maakte, deden de Engelschen hun best om van der Burght te ontzeilen, en namen het genomen schip tusschen zich in. Van der Burght wist nogthans daar tusschen in te boren en hen vaneen te scheiden. Nu zagen de Engelsche zich genoodzaakt den schipper bij van der Burght aan boord te zenden, die echter na van hem vernomen te hebben, dat hij werkelijk verboden goederen inhad, den schipper weder naar de Engelschen terugzond. In het volgende jaar woonde hij, op het schip Amsterdam van 54 stukken, bemand met 225 koppen, den togt naar de Sont mede bij.
In 1665 ontving van der Burght het bevel over 15 ten oorlog toegeruste koopvaardijschepen, om daarmede, benevens eenige oorlogschepen in de Middellandsche zee den Engelschen afbreuk te doen. Hij schijnt toen reeds als Schout bij Nacht te zijn benoemd, hoewel hij in het volgende jaar eerst zijne vaste aanstelling in dien rang bij de Admiraliteit te Amsterdam verkreeg. Terwijl hij nog in de Middellandsche zee was, werd hem gelast met zeven schepen van oorlog naar Toulon te stevenen en zich aldaar met den Franschen Admiraal François de Vendôme, Hertog van Beaufort, te vereenigen, ten einde met hem de Engelschen aan te tasten; doch deze togt leverde niets van belang op.
In het volgende jaar bevelvoerende op de Goude Leeuw een schip van 80 stukken, bemand met 485 koppen, moest hij den 14den Junij wegens ziekte de vloot verlaten. Later moet hij in een zeegevecht dapper strijdende den heldendood zijn gestorven, waarvan eene medaillon-penningplaat bestaat.
Zie Brandt, Leven van de Ruiter, bl. 25, 26, 141, 148, 159, 528, 566, 567; Bijvoegs. en Aanmerk. op Wagenaar, D. XII. bl. 108; de Jonge, Nederl. Zeew., D. II. St. II. bl. 78, 118, St. III. bl. 167, 248, 379; de Navorscher, Eerste Jaarg. bl. 224, 336, op welke laatste bladz. reg. 14-20 hij ten onregte met den vroeger door ons vermelden van der Burcht verward wordt.