daar hun groote schip vergaan was. Ook andere kapers van andere natiën kwamen aldaar aan en plunderden de Nederlanders uit. Deze laatsten, een scheepje gebouwd hebbende, zeilde daarmede naar Mozambique. Door ziekten tot een zeer klein getal versmolten werden zij naar Goa gebragt, waar Bucquoy, naar lang wachten eindelijk een Hollandsch schip vond, met hetwelk hij in 1725 te Batavia terugkwam. Weder in de dienst der Oostindische Compagnie geplaatst, bekwam hij een gering ambt bij de belastingen, terwijl hij om zijn lot te verbeteren, les in de Wiskunde gaf. In 1731 werd hij als Boekhouder naar Lygor op de Oostkust van Siam gezonden en zag zich in 1733 tot Resident bevorderd. Kort daarna verzocht hij zijn ontslag, kwam in 1735 in het Vaderland terug, en vestigde zich te Haarlem, waar hij les gaf in de Aardrijkskunde, Stuurmanskunst enz.
Hij heeft geschreved:
Aanmerkelijke ontmoetingen in de zestienjaarige Reize naa de Indiën gedaan door Jakob de Bucquoy, waar achter gevoegd is Bijvoegsel behelzende bedenkingen betreffende de onderhouding en bestiering der Goddelijke werken enz. Haarl. 1744. 4o, met pl. tweede druk Haarl. 1757. 4o, derde druk Amst. 1769. 4o, van welk werk in 1771 te Leipzig eene Hoogduitsche vertaling in 12o uitkwam. De tweede en volgende drukken zijn omtrent een derde vermeerderd, en voeren den titel van:
Zestienjaarige Reize naa Indiën door Jakob de Bucquoy.
De Waterwereld, beschouwd, en de bijzonderheden langs de kusten aangewezen ten nutte der koopvaardye en Zeevaart; bijzonderlijk voor de Oost- en Westindise Handel; beginnende met de Rheê van Texel. Amst. 1752. 4o.
Zijn portret is door Cornelis van Noorde naar het leven geteekend en in het koper gebragt in 1758 4o.
Zie Biogr. Univers.; de Navorscher, Eerste jaarg. bl. 257, 375, Tweede jaarg. bl. 352; Algem. Konst- en Letterbode 1851, D. II. bl. 290 en 291.