Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Derde en vierde stuk
(1855)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Gerrit Willem van Oosten de Bruyn]BRUYN (Gerrit Willem van Oosten de), zoon van Cornelius de Bruyn, die achtervolgens Predikant te Veenendaal, Amersfoort en Haarlem was, en van Elizabeth van Oosten, naar wie hij de naam van van Oosten aannam, werd geboren te Amersfoort den 17den October 1727. Reeds op dertienjarigen ouderdom zijnen vader verloren hebbende, bleef hij zich, onder het bestuur en de zorg zijner moeder, op de geleerde talen toeleggen, oefende zich daarna aan de Hoogeschool te Utrecht in de Regtsgeleerdheid, en werd in 1748, na het verdedigen van zijne verhandeling over den ZelfmoordGa naar voetnoot(1), aldaar tot Meester in de beide Regten bevorderd. Nu zette hij zich te Haarlem neder en hoewel eigenlijk de Regtsgeleerde praktijk niet uitoefenende, was hij echter als belangloos raadgever, velen tot raad en hulp. Na dat hem reeds onderscheidene zoogenaamde eereposten waren opgedragen, werd de Bruyn bij de Staatsomwenteling van 1787 tot Raad in de Vroedschap van Haarlem benoemd, en in 1789 en 1790 Burgemeester dier stad, welke waardigheid hem echter bij de omwenteling van 1795 ontnomen werd. Hij overleed op zijn lusthuis Randenbroek bij Amersfoort, den 16den Julij 1797, en had bij zijne echtgenoote Maria Croon, zes dochters verwekt. De Bruyn, die eene grondige geleerdheid bezat, heeft daarvan blijk gegeven in de volgende geschriften: Discursus de patriâ potestate. Harl. 1751. 8o. Vita Hadriani Junii Hornani, Medici eruditissimi. Ex epistolis illius Familiaribus, aliisque monumentis, quid quid eo pertinet per otium collegitae digessit G.W. ab Oosten de Bruyn, medegedeeld in de Miscell. crit. Nov. Amstel. 1751. Tom. XII. pag. 390-434. Dissertatio de progressibus, quos, per solum rationis lumen in éthicis doctrina fecere mortales, qui revelationem divinam prorsus ignorârunt. Lugd. Bat. 1758. 4o, met welke verhandeling de Bruyn den gouden eereprijs behaald had, als hebbende daarmede naar eisch beantwoord eene prijsvraag in 1756, door de Bezorgers van het Stolpiaansch legaat uitgeschreven: Welke vorderingen de menschen gedaan hebben in de zedekunde, alleen | |
[pagina 1537]
| |
door het redelicht, die de Goddelijke Openbaring in 't geheel niet geweten hebben. De stad Haarlem, en haare Geschiedenissen, in derzelver opkomst, aanwas, vergrootingen en lot-gevallen, uit d'oudste Gedenk-stukken, en eigene Stads-registers, nagespoord en beschreeven. Eerste deel Haarl. 1765. met pl., waarvan echter om bijzondere, onbekende redenen het volgende gedeelte, ofschoon reeds werkelijk tot in 1577 door zijne pen voortgezet, terwijl de drukkers daartoe reeds platen en afbeeldingen hadden doen in gereedheid brengen, door den schrijver is teruggehouden. Mede leverde hij een Elogium in Susannae Reginae Titsinghiae Epicedia et Elogium, Harlemi ciƆciƆcclxxviii. Ook de Latijnsche lier werd door de Bruyn niet ongelukkig gehandteerd, waarvan hij bewijzen gaf in: Epithalamium castissimae dilectissimaeque Sponsae suae Mariae Crooniae en in het Epicedium op zijnen vriend, den Doopsgezinden Leeraar en Zededichter Adriaan Spinniker, achter diens leven in het Vervolg der Leerzame Zinnebeelden van A. Spinniker gedrukt.
Zie van Mieris en van Alphen. Beschr. der stad Leyden, bl. 546; Saxe, Onomast. Liter., Pars VIII. pag. 115 et 116; C. de Koning, Tafereel der stad Haarlem, D. IV. bl. 80 en 81; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letteren en Wetens., D. II. bl. 359 en 360; Collot d'Escury, Holland's Roem, D. IV. St. I. bl. 125, D. V. bl. 331 noot en vooral Levensschets van Mr. Gerrit Willem van Oosten de Bruyn, medegedeeld in Vruchten van de Rederijkk. de Wijngaardranken, D. II. bl. 32-93. |
|