Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Derde en vierde stuk
(1855)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij
[pagina 1503]
| |
[Albert Bruining]BRUINING (Albert), jonger broeder van den voorgaande, geboren te Gorredijk den 25sten Junij 1766, studeerde eerst te Franeker, daarna te Groningen, werd in het jaar 1790 Proponent en voorts in het jaar 1791 Predikant te Pietersbierum, waar hij den 12den December 1837 overleed. Van hem zag het licht: De leer der Verzoening met God naar den Bijbel. Amst. 1806. 8o, volgens welk geschrift men, naar het oordeel van sommigen, Bruining moest beschouwen als eenen neoloog, verder afgeweken, dan Socinus. Dit was mede het oordeel van Johannes van Assen, Predikant te Harlingen, die daar tegen uitgaf de vroeger door ons vermelde AanmerkingenGa naar voetnoot(1). Het geschrift van Bruining veroorzaakte, dat de Classis van Franeker, waartoe hij behoorde, hem niet alleen voor zes weken in zijne dienst schorste, maar hem daarenboven eene verklaring afvergde, dierwijze ingerigt, als verschilde, naar het scheen, zijn voorgedragen gevoelen van het meer algemeene minder in de zaak, dan wel in de woorden, waarmede het bekleed was. Nadere rekenschap gaf Bruining daarvan dadelijk aan het publiek in eenige Aanmerkingen over den brief van J. van Assen, over de leer der Verzoening met God naar den Bijbel. Franek. 1807, 8o; zoodat van Assen en elk, met hem over het onderwerp gelijk denkende, daarin berusten kon en moest.
Zie Ypeij en Dermont, Geschied. der Nederl. Herv. Kerk, D. IV. bl. 434-436; G. Bruining, Herinner met betrekking tot de Omwent., bl. 61, 140, 142, 143; (de Jong), Alphab. Naaml. van Boeken; Steenstra, Oudheidk. Aant. omtrent de Griet. Barradeel, bl. 52. |
|