[Gijsbert van Bronkhorst]
BRONKHORST (Gijsbert van), Heer van Bronkhorst, Ridder, was als Raad van Reinald II, Hertog van Gelder, in 1348, getuige bij de Privilegiën van Harderwijk. Hij verklaarde Jan van Arkel, den zeven-en-veertigsten Bisschop van Utrecht, den oorlog, en legde, geholpen door Reinald II, Hertog van Gelder en Margaretha Gravin van Holland, Goor aan kolen, waarop de Bisschop in zijne heerlijkheid Bronkhorst viel, en alles te vuur en te zwaard verwoestte.
In dezen krijg stonden Gijsbert van Bronkhorst als vijand, en Frederik van Hekeren als bondgenoot des Bisschops gewapend tegenover elkander. Indien niet reeds vroeger, zoo als zeer waarschijnlijk is, tusschen hunne geslachten wier uitgestrekte goederen aan elkander grensden, wrok en naijver heerschten, die slechts op eene gelegenheid wachtten, om in openbare veete uit te barsten, kan deze omstandigheid alleen den grond tot eenen onverzoenlijken haat gelegd hebben en de naaste oorzaak geweest zijn van die binnenlandsche onlusten, welke juist uit dien hoofde reeds bij de tijdgenooten, onder den naam van de Partijschap der Hekerens en Bronkhorsten bekend waren. Het groot en steeds toenemend aanzien van Gijsbert van Bronkhorst, de beslissende invloed, welke hij dikwijls en bijzonder in de laatste tijd op het bestuur der zaken uitoefende, en bovenal de ontwaakte zucht in den jongen Vorst, om eens zelfstandig en naar eigen inzigt te handelen, waren ongetwijfeld de drijfveren welke den zeventienjarigen Reinald III aanspoorden, bij het eerste uitbarsten der onlusten tusschen de Hekerens en de Bronkhorsten, zich tegenover de laatsten aan de zijde der eerste te plaatsen, ten einde alzoo de magt eener partij te fnuiken en zich voor altijd aan hare leiding te onttrekken, aan welke hij zich steeds met weerzin onderworpen had. Onmiddelijk ontwaart men de uitwerkselen van dit besluit. De Hertog voor wien Bronkhorst en de hem genegen Edelen, naauwelijks twee maanden geleden, zich nog voor eene schuldvordering te zijnen laste borg gesteld hebben, roept nu tot gelijk doel de hulp van andere Edelen, voorstanders der Hekerens, in. De afgunst, welke reeds tusschen hem en Frederik van Hekeren plaats had, werd daardoor nog meer aangestookt en ging in eenen fellen haat over. Ten
einde zich wraak te verschaffen, vielen de Bronkhorsten Hertog Reinald af, en kozen de zijde van zijnen jongeren broeder Eduard, die staatkundig genoeg was, om hunne partijschap aan te stoken, doordien hij begreep, dat zulks zijn voornemen zou kunnen begunstigen, om na-