[Wijt van Brimeu]
BRIMEU (Wijt van), Heer van Humbercourt, was Luitenant van Karel de Stoute, Hertog van Bourgondië, en nam in 1467 de stad Luik bij verdrag voor hem in. In 1468, zich te Tongeren bevindende, werd hij door de Luikenaars gevangengenomen, doch, eer zij te Luik kwamen, werd hij weggebolpen door zekeren Ridder Guillaume de Ville, die vreesde, dat hij te Luik komende door het gepeupel zou vermoord worden. In 1473 was hij Gezant van wege den Hertog bij Lodewijk IX, Koning van Frankrijk.
Later Raadsman van Maria van Bourgondië zijnde, werd hij door haar in 1477 met Willem Hugonet, Kanselier van wijlen Hertog Karel den Stoute, Lodewijk van Gruithuizen, Stadhouder van Holland, en Wolfertvan Borssele, Heer van Vere, in plegtig Gezantschap nogmaals aan Lodewijk afgevaardigd, ten einde met hem te onderhandelen. De beide laatsten hielden zich stipt aan hunnen last, doch Hugonet en Brimeu beloofden den Koning de behulpzame hand te leenen tot het bewerken eener echtverbindtenis van de Hertogin met den Dauphyn en het bekomen van een gedeelte der stad Arras, la Cité genoemd. Om dezen handel werden zij, uit Frankrijk in Gent teruggekeerd, op aanzoek van den Raad der vier landen, Vlaanderen, Braband, Henegouwen en Holland en Zeeland, die als de voornaamste gewesten alle de Nederlanden vertegenwoordigden, en, op last van Vrouwe Maria, aan een geregtelijk onderzoek onderworpen, aan landverraad schuldig verklaard en openlijk door beulshanden onthoofd.
Zie Les Memoires de Messire Phil. de Commines, Tom. I. pag. 84-89, 101, 187, 310-324; Barante, Hist. des Ducs de Bourg., Tom. IX. p. 151-171; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl., D. II. St. III. bl. 62 en 65 noot 4.