[Willem IV van Brederode]
BREDERODE (Willem IV van), een zoon van Alphert van Brederode en Beatrix van Hoorn, stond in groote achting bij Willem II, Graaf van Holland en Roomsch Koning, die hem tot Maarschalk van Holland verhief en onder wiens onmiddelijk gevolg hij zich meestal bevond. Ook was hij een van hen, die het voorregt door Koning Willem aan die van Utrecht verleend, onderteekenden en met hun zegel bekrachtigden. Om hem te grooter achting te doen bewijzen, maakte de Graaf hun beider namaagschap openlijk kenbaar in onderscheidene brieven, welke hij deed uitgaan. Willem van Brederode bewees van zijnen kant den Roomschen Koning belangrijke diensten in het beleg van Keizerswaard in 1248 en 1249.
In 1255 betrouwde Koning Willem bij zijnen togt tegen de West-friezen van Brederode en Dirk van Lijnden een deel van het leger toe, hetwelk de Drechterlanders ten Zuiden van Medemblik moest bestrijden; terwijl hij zelf het andere deel gebood dat naar de zijde van Hoogwoude zou oprukken. Brederode behaalde de overwinning op de Drechterlanders maar Koning Wilem sneuvelde met omtrent 500 Edelen. Na diens overlijden stond Brederode in geen minder gunst bij Graaf Floris V, die bij opene brieven van 3 Mei 1283 zijne heerlijkheden in Zuid-Holland voor vrije heerlijkheden verklaarde. Hij overleed in 1285 en liet bij zijne gemalin Hillegonda van Voorne, een zoon na Dirk van Brederode die volgt.
Bij allen die van hem gewagen vindt men hem beschreven als een man van uitstekenden moed en groote ervarenheid.
Het wapen van hem en zijn geslacht bestaat uit een veld van goud met eenen klimmenden Leeuw van keel, bedekt met een baarnsteel van azuur.
Zie van Gouthoeven, d'oude Chron. van Holl. bl. 120; van Leeuwen, Bat. Ill. bl. 886; v(an) H(eussen) en v(an) R(hijn), Kerk. Outh., D. III. bl. 569; Eikelenberg, Alkmaar en zijne