Lid te zijn van het Defensiewezen, op den 1sten October 1787, bevolen had dat de schutdeuren in den Westerbeer, aan de stadsvest even buiten de Haarlemmerpoort, werden opengezet; ten einde daardoor de groote inundatie te bewerken, nadat het besluit om geen tegenweer aan de Pruissen te bieden, te zijner kennisse gekomen was, welk bevel hij had doen uitvoeren.
Hij verliet toen het Vaderland tot op de omwenteling van het jaar 1795. Daarna teruggekeerd, werd hij Lid van het Committé van Justitie te Amsterdam. Ook was hij een der 29 Leden van de Commissie tot onderzoek naar het Politiek en Finantieel gedrag der Leden en Ministers van het vorig Bewind in Holland, welke Commissie, ingevolge Decreet van de Provisioneele Representanten van het volk van dat gewest, den 21sten Januarij 1796, benevens haren Secretaris en verdere aanhoorigen, van hunne werkzaamheden werd gehouden voor ontlast en ontslagen. Dit ontslag kwam Bouwens te ontijdig voor en zulks om vele redenen, die hem deden besluiten, de stukken, welke onder hem berustende waren, met eene opgave dier redenen, in openbaren druk uit te geven; dit nu heeft gelegenheid gegeven tot de geboorte van het werk getiteld:
R.L. Bouwens aan zijne Committenten, hetwelk inzonderheid gerigt was aan de Burgers der stad Amsterdam, zijne bijzondere Committenten. Dit werk, waarvan binnen weinige maanden eene tweede druk het licht zag, bevat eene verzameling van stukken, waaronder vele belangrijke, welke wel eene plaats verdienen bij de staatsstukken van dat tijdvak.
Bouwens overleed op de buitenplaats Voorzigt in de Diemermeer, den 6den Junij 1798, Zijne beeldtenis gaat in plaat uit, gegraveerd door Quenedey in 12o.
Zie Vaderl. Hist. ten verv. op Wagenaar, D. XI. bl. 257, D. XVII. bl. 54, 96, D. XXI. bl. 7, 30, 31; D. XXXII. bl. 157, D. XXXIV. bl. 304, 305, 308; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; van der Aa, Geschied. van den Oorl. 1793-1803, D. V. bl. 32-36 noot.