Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Derde en vierde stuk
(1855)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Eppo Botterman]BOTTERMAN (Eppo), waarschijnlijk geboren te Groningen, studeerde om Leeraar bij de Doopsgezinden te worden, te Amsterdam onder de leiding van Galenus Abrahamsz.Ga naar voetnoot(1), het hoofd der Lammisten en schijnt van diens meer liberale begrippen nog al te hebben overgenomen. Den 12den Mei 1700 werd hij tot Leeraar bij de vereenigde Waterlandsche en Vlaamsche Doopsgezinden te Groningen aangesteld. Hij was te gelijk Opzigter bij de Collegianten, in Caroli-weg vergaderende, en zelfs een zoo ijverig voorstander van deze afdeeling, dat zulks tot ergernis van sommige leden zijner gemeente schijnt te hebben verstrekt, waarop Botterman in 1714 zijne bediening bij de vereenigde Waterlandsche en Vlaamsche gemeente varen liet. In 1725 werd hij echter op nieuw door den Kerkeraad dezer gemeente aangezocht, om het Leeraarsambt waar te nemen, hetwelk zonder stoornis plaats had tot dat Jacob Rijsdijk, in 1728, tot zijnen ambtgenoot te Groningen werd aangesteld. Deze, meer tot de regtzinnigen behoorende, geraakte weldra in onmin met Botterman, dien hij eindelijk van Socinianery beschuldigde, waarop Botterman, ten einde alle verdenking voor het vervolg te ontgaan, zich door het Consistorie der Heryormde te Groningen liet examineren. Maar ook dit liep hem tegen van eene zijde, van waar hij het niet verwacht had, want het examen pleitte hem van die verdenking wel vrij, maar viel zoo goed uit, dat Rijsdijk hem nu, op grond van het gezegde des Hoogleeraars Cornelius à Velzen, beschuldigde, dat hij eene Hervormde belijdenis had afgelegd. Botterman was een der eerste bestuurders van de Doopsgezinde Societeit, en stond nog te Groningen in 1752; maar heeft na dien strijd niets bijzonders van zich doen hooren. Hij heeft uitgegeven: Het ware afbeeldsel van een Collegiant; Leeuw. 1735, 8o; welk stuk door den Groninger Hoogleeraar Driessen en door Rijsdijk hevig aangevallen werd. Aenmerkingen over J. Rijsdijks Theologische verhandelinge. Gron. 1742. 8o.
Zie F. Sjoerds, Beschr. van Friesl., D. II. bl. 861; Blaupot ten Cate, Geschied. der Doopsgez. in Friesl., bl. 153, 187; de zelfde, Geschied. der Doopsgez. in Gron., Over. en Oost-Friesl., D. I. bl. 166-171. |
|