Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Derde en vierde stuk
(1855)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Hendrik Bosscha]BOSSCHA (Hendrik), een zoon van Herman Bosscha en van Helena Scheers, geboren te Harderwijk den 25sten December 1791, werd door zijnen geleerden vader in de voorbereidende wetenschappen onderwezen en kwam alzoo wel toegerust aan het Athenaeum te Amsterdam, waar hij zich in de Geneeskunde oefende. In het jaar 1813 tot Doctor in die wetenschap bevorderd, na het verdedigen eener Verhandeling bevattende eene waarneming van een gebrek in de GeslachtsdeelenGa naar voetnoot(1), vestigde hij zich als Geneesheer en Vroedmeester te Amsterdam, waar hij in het jaar 1814 tot Stadsgeneesheer, en in het jaar 1820 tot Hoogleeraar in de Ontleed- | |
[pagina 1044]
| |
en de Natuurkunde van den mensch en in de Heelkunde aan het Athenaeum werd aangesteld, welken laatsten post hij aanvaardde den 9den April 1821 met eene Redevoering: over de noodzakelijkheid van het oprigten eener Clinische school hier ter stede, ten behoeve van Heelmeesters, vooral van de zulke, die op het platte land hunne Kunst zullen uitoefenenGa naar voetnoot(1). Zijne stem was toen niet die eens roepende in de woestijne: want hij had het genoegen te zien, dat er ten jare 1828 te Amsterdam eene Clinische school werd opgerigt, waaraan hem zelven de post van Hoogleeraar in de Ontleed- en de Natuurkunde van den Mensch en de Theoretische Heelkunde werd opgedragen. Niet lang echter mogt die school zich in het bezit van dezen verdienstelijken man verheugen, want reeds den 13den September 1829 daalde hij ten grave, nalatende eene weduwe Cornelia van Hees. Een drukke Geneeskundige praktijk, die hij onvermoeid en zonder baatzucht waarnam, heeft hem, wiens inborst door zachtheid en braafheid werd gekenmerkt, belet van zijne verkregene kennis, meer dan door zijne openbare lessen, aan het publiek blijk te geven. Sedert 1815 was hij Lid van het Genootschap ter Bevordering der Heelkunde te Amsterdam. Zijn portret bestaat gesteendrukt zonder naam in gr. 4o.
Zie Algem. Konst- en Letterbode voor 1815, D. II. bl. 301, 1820, D. II. bl. 259, 1821, D. I. bl. 277, 1829, D. II. bl. 180; van Lennep, Ill. Amstel. Athen. Memor., pag. 221, 278, uit familiepapieren aangevuld. |
|