[Paulus van Borssele]
BORSSELE (Paulus van), Ridder, Heer van Schellach en Laterdale, bastaardzoon van Hendrik van Borssele, doch wiens moeders naam men niet vermeld vindt, was in 1470 Kapitein op de vloot, over welke zijn broeder Wolfert van Borssele het bevel had, en hij voerde in 1472 zelf eene vloot tegen de Franschen aan, die onze zeevaart en haringvisscherij met oorlogsschepen belemmerden, en verdreef hen uit zee. Toen zijn broeder Wolfert, in 1480, uit vrees voor den Aartshertog Maximiliaan uit Vere week, liet deze hem de bewaring der stad over, waarvan hij toen reeds Baljuw was. Hij rustte zich op de aankomst van des Aartshertogs vloot dapper ten oorlog, maar begrijpende dat een misverstand plaats had, zond hij den Kapitein Petit Salizar den Aartshertog te gemoet, die dezen Vorst wist te overtuigen dat men Wolfert van Borssele bij hem belasterd had. Waarop Maximiliaan zelf binnen Vere kwam, die bij zijn vertrek aan Paulus van Borssele de sleutels der stad terug gaf, en hem beval de stad te bewaren, zoo als hem zulks door zijnen broeder bevolen was.
Paulus van Borssele overleed in 1504, en liet, bij zijne echtgenoote Aleid van Haarlem, eenen zoon en vijf dochters na.
Zijn wapen bestond in het wapen van Borssele, de balk aan de linkerzijde wit overstreken, beladen met eene draad van keel.
Zie Boxhorn, Chroniick van Zeel., D. II. bl. 260 en 261, 300 301; Smallegange, Cronijk van Zeel., D. I. bl. 393; van Mieris, Nederl. Vorsten, D. I. bl. 115; W. te Water, Hoog Adel. Zeel., bl. 70-73; Ermerius, Zeeuwsche Oudh., D. I. St. III. bl. 80-83, D. III. St. I. bl. 103-105; Bilderdijk, Geschied. des Vaderl., D. IV. bl. 198.