[Adolf Borrebach]
BORREBACH (Adolf) of Borrebagh, Postmeester te 's Gravenhage, was den 21sten Junij 1672, met zekere Cornelis de Bruin, bij Pieter en Jacob van der Graaf, zoons van den Raadsheer Jacob van der Graaf, te gast geweest, en wandelde met hen, des avonds te half elf ure, langs den Vijverberg, toen Borrebach, nog licht ziende in de Staten-Kamer, uitriep: ‘Jan de Witt is buiten twijfel nog daar. Waar schort het aan, dat zoo een bekende Landverrader niet den hals gebroken wordt.’ Waarop voorgenomen werd den Raadpensionaris af te wachten tot hij naar huis ging, hem dan aan te vallen en van kant te maken. Zoo als zij dan ook, toen hij des nachts ten 12 ure uit de Vergadering der Staten van Holland trad, hem op eenen geweldadige wijze aanrandden, op de grond smeten en onderscheidene wonden toebragten; waarna zij, meenende dat hij dood was, de vlugt namen; een hunner, Jacob van der Graaf, werd gevat en deswege onthalsd.
Borrebach hield zich schuil tot na den dood der de Witten, kwam toen terug en bleef in het bezit van zijn ambt, zonder dat hij wegens dit schendig feit vervolgd werd.