1653 vertrok hij naar Straatsburg; studeerde aldaar nog drie jaren en werd er Meester in de Wijsbegeerte, na het verdedigen van twee disputatiën. In 1656 Proponent geworden, en in 1658 bij de Luthersche gemeente te Alkmaar beroepen, werd hij den 31sten Januarij te Amsterdam als zoodanig ingezegend, alwaar hij reeds 11den Januarij 1662 gekozen werd tot Adjunct- en den 29sten November 1675 tot Gewoon Predikant. Bijna veertig jaren had hij aldaar het Evangelie verkondigd, toen hij den 21ste Junij 1701 overleed. Zijn ambtgenoot H. Vos heeft zijne verdiensten gehuldigd in eene Lijkrede, getiteld: Heylbron ofte Levenswelle en ligt. 1703.
Door hem zijn in het licht gezonden:
Dissertatio de legatione Philonis Judaei ad Cajum Imperatorem. Argent.
Dissertatio de Evangelio, publico examini submissa sub praesidio Dr. J. Smidii. Argent.
Dei domus sancta et Porta Coeli angusta, tertio initiata atque reserata; dat is, God's heilig huis en enge hemelspoort over Gen. XXVIII vs. 17. Amst. 1672 4o, zijnde eene Leerrede ter inwijding van de Luthersche Nieuwe kerk te Amsterdam.
Ook beoefende hij de Nederduitsche Dichtkunst, hoewel met geen zeer gelukkig gevolg, zooals blijkt uit eene Lijkklagt, te vinden in de Eerenkrans, gevlogten ter gedachtenis van den Heer J.E. Bloem. 1683 en uit hetgeen van hem in de Papiere snijkunst van Johanna Koerten voorkomt.
Zie J.C. Schultz Jacobi en F.J. Domela Nieuwenhuis, Bijdr. tot de Geschied. der Evang. Luth. Kerk., St. V. bl. 159 en 160, St. VII. bl. 20 en 21; Biogr. Woordenb. van Nederd. Dicht. ten verv. op Witsen Geysbeek.