degen in de hand; er volgt een tweede aanval, vinniger dan de vorige, maar even vruchteloos; moedig houden de verdedigers stand op den oever. De dappere Boot, door een musketkogel getroffen, gaat niet te min voort de zijnen aan te vuren; een Hollandsch Officier, Chamilly onder de zwemmenden ontdekt hebbende, legt met een geweer op hem aan, maar wordt op den zelfden oogenblik door Chamilly zelven met een pistoolschot gekwest. Zoo worstelt men eenige tijd tegen elkander; die den oever bereiken, worden met de kolven der geweren teruggeslagen, en ten tweedenmale wijken de aanvallers naar den dijk. Een en andermaal wordt de aanval op gelijke wijze hervat, op gelijke wijze afgeslagen. Bij iederen aanval doen de vijanden; vóór dat zich de aanvallers te water begeven, eene algemeene losbranding uit het geweer op de onzen, die zonder eenige bedekking bloot staan op het eiland. Maar ook dit kon deze dapperen niet doen wijken. Zeven Fransche Officieren hebben reeds post gevat op het eiland; zij worden gevangen genomen, en eindelijk moest de Fransche ruiterij haars ondanks de eer van het gevecht aan het voetvolk overlaten. Dit was middelerwijl aangekomen, en onderhield, veilig achter den dijk en in de daargelegen huizen, een moorddadig musketvuur op de onzen. Nu laat Chamilly twee eskadrons zich opstellen langs den dijk, en beveelt zijn voetvolk met deze over te steken. Hij zelf, om het voorbeeld te geven, springt ten derde male in de rivier; de soldaten klemmen zich vast aan ruiters en paarden, gaan aldus met dezen te water tot daar, waar de ondiepte hun zelven eenen vasten bodem doet vinden, en zoo bestormen zij het eiland. Hier waren intusschen van de verdedigers velen gesneuveld, velen gekwetst. De Majoor Boot had eene tweede wond gekregen, welke hem onmagtig maakte, het bevel te voeren; van tien Officieren waren er niet meer dan drie
ongekwest; de soldaten hadden hun scherp verschoten, ja velen hadden reeds, bij gebrek van kogels, de knoopen van hunne kleederen gerukt, en die op hun geweer gedaan. Het was derhalve onmogelijk, langer stand te houden; en, na bijna drie uren vechtens, besloot men het eiland te verlaten hetgeen in goede orde geschiedde. De vijand bekende, dat het behaalde voordeel, hem duur was te staan gekomen, en deed regt wedervaren aan de heldhaftigheid dezer Nederlandsche dapperen. Chamilly liet de gevangene Officieren hunne degens en sjerpen behouden, betuigende zijne achting voor lieden, die zich zoo braaf hadden gedragen. Later werd Boot bevorderd tot Luitenant-Kolonel en hij schijnt in dien rang te zijn overleden.
Zie Balen, Beschr. van Dordrecht, bl. 1000; Valkenier, Verwerd Europa, D. II. bl. 924-927; Bosscha, Nederl. Heldend. te Land, D. II. bl. 180-183.