door den loop des tijds? ‘Zulk een tijd,’ zeide hij, ‘in welken alles, hoe wel het ook gezegd of gedaan is, kwalijk wordt genomen, of misduid.’ Ook werd gevraagd, ‘of het hem niet leed was, dat hij in zijn Postbode zoo vele treffelijke mannen had ten toongesteld?’ Hij antwoordde, ‘dat men de zaak moest onderzoeken, dan zou men, vertrouwde hij, hem zulks niet voorleg gen.’ Daar op liet men hem gaan, en zond hem kort daarop zijn vonnis te huis, geteekend den 5den Januarij, ouden stijl, waarbij hij van alle kerkelijke diensten werd ontslagen en afgezet. ‘Doch om te betoonen de mededoogentheit 't hemwaerts, en tot sijn familie,’ stond in het vonnis, ‘versocht de Vergaedering aen sijn Vorstelijke Genade (Prins Maurits als Graef van Buuren) dat hem, Boomius, noch moght volgen sijn gewoonlijke gagie voor den tijdt van drie maenden.’
In Maart 1619 was hij in de Vergadering der Remonstranten te Rotterdam en in Julij predikte hij te Warmond. Voor de Zuid-Hollandsche Synode ontboden, om de acte van stilstand te teekenen, verscheen hij niet. Ook niet, toen hij daarna door de Staten-Generaal werd ingedaagd, ‘als die het land doorliep en hier en daar haag-predikatiën deed,’ waarop hem den 27sten October 1619 de Vereenigde Nederlanden werd ontzegd.
Hij bleef evenwel heimelijk in het land en bediende de verlatene Remonstrantsche gemeente met grooten ijver; in 1621 Gouda, in 1624 Gouda, Schoonhoven, Woerden, Moordrecht, Waddinxveen en Zevenhuizen; doch in 1628 te Schoonhoven gevangen genomen zijnde, werd hij naar Loevestein vervoerd, van waar hij in den nacht tusschen 19 en 20 Julij 1631 met zeven andere Remonstrantsche Predikanten ontsnapte. Naauwelijks was hij op vrije voeten of hij werd weder Predikant te Schoonhoven, waar hij den 20sten April 1632 in dienst trad. Hij schijnt daar vervolgens nog lang te hebben gestaan, althans vóór 1652 vindt men geen opvolger van hem vermeld.
Zie Brandt, Hist. der Reform., D. III, bl. 335-337, 800, 888, 917, D. IV, bl. 59; Tideman, De Remonstr. Broed., bl. 29, 139, 140 en 279.