Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Eerste en tweede stuk
(1854)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Gijsbertus Bonnet]BONNET (Gijsbertus), broeder van den voorgaande, geboren te Naarden den 23sten September 1723, gaf, ofschoon in den beginne noch voor de Predikdienst noch voor den Geleerden stand bestemd, al zeer vroeg blijken van meer dan gewone scherpzinnigheid. Hij studeerde aan de Hoogeschool te Utrecht, waar hij reeds den 23sten April 1749, den grondslag voor zijnen toekomstigen roem legde, door de openbare verdediging onder Voorzitting van den Hoogleeraar Johannes Horthemels, van eene, door hem zelven vervaardigde verhandeling: Over de Kennis dier dingen, welke de menschelijke geest noch onmiddellijk, noch stellig kennen kanGa naar voetnoot(1). Toonde hij door dit stuk, welk eenen wijsgeerigen aanleg hij had, en hoezeer hij zijnen eigenen weg durfde gaan in het duister en doornachtig land der zielkundige bespiegeling, niet minder toonde hij, vier jaren later, den 3den October 1753, zijne bedrevenheid in de Geschiedkunde en Christelijke Oudheden, daar hij eene, weder door hem zelven opgestelde, verhandeling: Over de oorzaken der bijgeloovigheden onder de ChristenenGa naar voetnoot(2) openlijk verdedigde. Twee jaren vroeger, den 12den Mei 1751, had hem de Oostersche Taalgeleerde Sebald Rau, de openbare verdediging toevertrouwd zijner verhandeling: Over het vertrouwen, dat men op de Joodsche gedenkstukken, ten aanzien der gewijde Oudheden en haren geheimen zin stellen magGa naar voetnoot(3). In 1753 werd hij Proponent en den 30sten December van dat | |
[pagina 854]
| |
jaar, als Predikant te Amersfoort bevestigd. Voorts in 1756 beroepen naar Rotterdam, en in 1758 naar 's Gravenhage, vertrok hij in 1761 naar Utrecht als Hoogleeraar in de Godgeleerdheid. Terwijl hij hier stond, zagen de volgende werken van hem het licht: Leerredenen. Utr. 1774. 4 deelen 8o. Schetswijze opheldering over Salomo's Prediker. Utr. 1781, 2 deelen 8o. Gedachten over het Lijden en den Dood van Jezus. Utr. 1792. 8o. Leerredenen ter Aanprijzing van onderzoek, in zaken den Godsdienst betreffende. Utrecht 1793. De Heerschappij van Jezus Christus, in Leerreden. Utr. 1795. Verklaring van den Brief aan de Hebreen. Amst. 1802, 10 deelen 8o. Twee brieven over den Staat van de Godsdienst en Godgeleerde Studiën in het Sticht van Utrecht. Utr. 1803. 8o. Door deze, maar vooral door zijne Oraties toonde hij hoewel hem het Akademisch onderwijs was toevertrouwd. Zijne eerste Oratie bij de aanvaarding des Hoogleeraarsambts gehouden, den 5den Februarij 1761, diende ten betooge, dat de Verborgenheden des Geloofs de geopenbaarde Godsdienst bevestigenGa naar voetnoot(1), de tweede vijf jaren later, bij het nederleggen van het Rectoraat uitgesproken, handelde: Over de regte kennis van den Zaligmaker, als de hoogste wijsheid der stervelingenGa naar voetnoot(2) en kwam, in het volgende jaar, tegelijk met eene andere in druk, welke Bonnet in allerijl zamengesteld had, om aan het verzoek van Curatoren te voldoen, welke begeerden, dat hij, wegens opgekomen ongesteldheid van den Rector Magnificus, Horthemels, als Rector des vorigen jaars, het Rectoraat aan den nieuwen Rector Franciscus Burman, zou overdragen. Deze Redevoering, tot welke Voltaire's Traité sur la tolérance aanleiding gaf, handelde: Over de verdraagzaamheid in de Godsdienst, in zoo verre die nadeelig wordtGa naar voetnoot(3), en gaf, op hare beurt, aanleiding tot eenen pennestrijd. De Advokaat H. Goodricke, te Groningen, viel den Hoogleeraar over deze Redevoering hevig aan; doch werd door dezen beantwoord in eene, ook nu nog lezenswaardige, Verhandeling van eenige bijzonderheden, betreffende de Kerkelijke verdraagzaamheid. Utrecht 1770; waarna nog wederzijds een brief gewisseld werd, maar niet tot nadere opheldering van het onderwerp. De vierde Redevoering, gehouden den 6den April 1780, toen Bonnet andermaal als Rector aftrad, is eene zeer welsprekende wederlegging der Gods. | |
[pagina 855]
| |
dienstverachtersGa naar voetnoot(1), die eerst in het jaar 1793 het licht zag, te gelijk met de vijfde, uitgesproken den 5den Maart van dat jaar, welke handelde over de Messiaansche voorspellingenGa naar voetnoot(2). Dit stuk, niet lang daarna in het Nederduitsch vertaald en met aanteekeningen voorzien, is meest getigt tegen des Remonstrantschen Hoogleeraars Johannes Konijnenburgs geschrift over het zelfde onderwerp. Onderzoek van den aard der voorspellingen wegens den Messias, in de schriften des Ouden Verbonds. Haarlem 1794. Soortgelijke bestrijdingen en wederleggingen, hetzij van Deïsten, of van anderen, die den braven man toeschenen te dwalen, zijn in de Voorredenen voor zijne Leerredenen, voor de nieuwe uitgave van zijne Schetswijze uitbreiding van Salomo's Prediker, voor de vertaling van Bells werk, over Johannnes den Dooper, en elders, te vinden. Bijzonder scherpzinnig is die, met welke hij de vertaling van Lelands werk, over de nuttigheid en noodzakelijkheid der Christelijke openbaring. Utrecht 1771 verrijkt heeft. Nog is hij in eenen pennenstrijd gewikkold geworden met den beroemden Paulus van Hemert, over het gezag der Rede in de Godsdienst, waarin hij schreef: Aanmerkingen op P. van Hemerts eersten brief over de rede en haar gezag in de Godsdienst, eene twist welke en onbeslisd geëindigd, en door den Hoogleeraar zelven in Twee brieven aan eenen Vriend. Utr. 1788, 1789 afgebroken is. Een nog later verschil met zijnen ambtgenoot Jodocus Heringa Ez., droeg blijken van zijnen hoogen ouderdom en daaruit ontstane verval van geestvermogens. Bonnet overleed te Utrecht den 3den Februarij 1805, hebbende bij zijne huisvrouw, Apollonia Wesseling, slechts eene dochter verwekt, die vroeg overleden is. Hij liet den roem na een der welsprekendste en beroemdste Kanselredenaars van zijnen tijd, en een der kundigste en schranderste onderwijzers aan de Utrechtsche Hoogeschool te zijn geweest. Hij was een man van blinkende godsvrucht, uitgebreide geleerdheid, buitengewone fijnheid van oordeel en zeldzame welsprekendheid. Van alle deze loffelijke en groote talenten, dragen de, door hem uitgegevene werken en redevoeringen, de onmiskenbaarste blijken. Groot zijn zijne verdiensten in het verbeteren van de predikwijze van zijnen tijd, waartoe hij, zoowel door onderwijs als voorbeeld opwekte, en zijne pogingen werden met zulk eenen goeden uitslag bekroond, dat zij de goedkeuring van vele Predikanten wegdroegen. De afbeelding van Bonnet ziet op onderscheidene wijzen het licht als: in fol. door Jacob Maurer geschilderd, en door | |
[pagina 856]
| |
Reinier Vinkeles gegraveerd 1783; in 8o door Johannes van der Wal geschilderd, en door Pieter Hendrik Jonxis gegraveerd, 1791, en door G. Kelsen gegraveerd in 8o met het volgende bijschrift van Joannes Wilhelmus Bussingh.
Rechtzinnig, schrander, rein in woorden, leer en handel, De roem van 't stichts Atheen, door Godsvrucht kunde en wandel Vol ijver, liefde en trouw voor Jezus eer en wet Ken Christen! in deez' schets den grooten man Bonnet.
Zie Saxe, Onom. Liter., Pars VIII. pag. 157 et 158; Vaderl. Hist. ten verv. op Wagenaar, D. IX bl. 113-116; C. de Vries, Beschr. en Verhaal der plegtigh. vreugdeb. enz. ter 158ste verjarder Utr. Hooges., bl. VII en XV; van Abkoude en Arrenberg, Naamreg. van Nederd. Boeken; Algem. Konst- en Letterb. voor 1805, D. I. bl. 99; Ypeij en Dermout, Geschied. der Nederl. Herv. Kerk., D. III. bl. 532-535, D. IV. bl. 72 en 73; Nieuwenhuis, Woordenb. van Kunst. en Wetens.; Collot d'Escury, Hollands Roem, D. IV. Sl. II. bl. 410; de Jong, Alphab. Naaml. van Boeken; Schotel, Kerk. Dord., D. II. bl. 467; Harderwijk, Naaml. en Levensbijz. der Pred. te Rott., bl. 84 en 85; Glasius, Godgel. Nederl. |
|