Schighje, in 1662 uitgegeven, aan de Delfsche Sanglievende Juffertjes verzekert, ‘dat zij niet tot ophitsinge maer eer tot afkeerigheen van de gaile Minneslavernije’ kunnen strekken, is de toon zeer los en wulpsch en hoezeer vloeijender en geestiger, niet ingetogener dan onze tegenwoordige straatdeunen.
Zie Biogr. Woordenb. der Nederl. Dichters ten vervolge op Witsen Geysbeeek.