[Anthoni of Antoniub van Bombergen]
BOMBERGEN (Anthoni of Antoniub van) wordt door sommigen gezegd uit een aanzienlijk geslacht geboren te zijn, ofschoon anderen meenen dat hij van geringen oorsprong was. Hij wordt een Antwerpenaar genoemd. Voor de Nederlandsche onlusten, had hij den Prins van Condé in Frankrijk gediend, en was van daar weder naar Antwerpen vertrokken, waar de Hertogin van Parma meer dan eens tot zijn inhechtenisnemen bevel gaf, doch niet gehoorzaamd werd. Of hij werkelijk tot het Verbond der Edelen was toegetreden is niet uitgemaakt, doch wordt gegist uit een woord van Strada, dat hij het getal der zaamgezworenen vermeerderd heeft. Hij wordt op de lijst der Verbonden Edelen hij te Water niet gevonden. Hij stond in bijzondere hoogachting bij Brederode, onder wien hij dienst nam, en zich in April 1567 in 's Hertogenbosch wierp, doch welke stad hij genoodzaakt werd eerlang met zijn volk te verlaten. Bij het bezetten dier stad, had hij voorgegeven, dat hij daartoe bevel had van Oranje, den Graaf van Hoogstraten en Brederode, doch de beide eerste gaven door een brief aan de Regering van 's Hertogenbosch kennis, dat hij van hunnentwege geen last had. Zij zouden evenwel aan Brederode schrijven, of deze van den aanslag wist, en later der Regering diens antwoord mededeelen.
Het hofvond goed in het jaar 1567, hem openlijk te bannen en al zijn goed verbeurd te verklaren ten behoeve van den Koning; doch dit weerhield hem niet zich als Hopman te stellen aan het hoofd van eenige Calvinisten in Gelderland, die voornamen Nijmegen in te nemen, Ook was hij Kolonel der burgerij te Brussel, en verdreef van daar het volk van Filips van Egmond, als deze in 1579, die stad aan 's Konings zijde wilde overbrengen, ten einde zich met Parma te verzoenen.
Zie Bor, Nederl. Oorl. B. III. bl. 151 en 152 (106 en 107); van Meteren, Nederl. Hist D. I. bl. 397; Strada, Guerre des Pays Bas Tom. II. pag. 2-4, 40; Hooft, Nederl. Hist. bl. 120; Oudheden en Gesticht. van 's Hertog. bl. 26; Burgundius, Hist. Belg., L. III. p. 301; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. VI. bl. 211, 214; van Heurn, Hist. der Stad en Meijer. van 's Hertog. D. II. bl. bl. te Water, Verb. der Edelen, D. I. bl. 263, 264, D. III. 34; 44; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; Siegenbeek, Geschied. der Burgerw. in Nederl., bl. 24; Bosscha, Heldend. te Land, D. I. bl. 137, 138, 430; Gachard, Corr. de Guill. le Tacit, Tom II. pag. 355, 350; Arend, Algem. Geschied des Vaderl., D. II. St. IV. bl. 433 en 434.