In de voorrede van dat werk meldt hij, dat hij gedurende een lange reeks van jaren God en de Kerk heeft ten dienst gestaan, met het volk zoo in het Latijn als Nederduitsch Gods Woord van den kansel te verkondigen, in Leuven, Antwerpen, Mechelen, Zutphen, Deventer en Kampen. De inhoud van het werk zelf strekt ten duidelijke bewijze, dat de schrijver een alleronverdraagzaamst mensch en vervolgziek Geestelijke is geweest, die in plaats van gebruik te maken van de zachtmoedige lessen des Evangelies, had het aan hem gestaan, gaarne vuur en zwaard zou te haat genomen hebben, om alle diegenen, welke hij ketters noemde, met wortel en tak nit te roeijen en te verdelgen. Hij moet omstreeks 1608 overleden zijn.
Zie Revius, Daventr. Illustr., pag. 484 et 485; van Hoogstraten en Brouërius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; v(an) H(eussen) en v(an) R(hijn, Kerkl. Outh., D. IV. bl. 467 en 468; Dumbar, Kerk en Wereltl. Deventer, bl. 218; Kok, Vaderl. Woordenb.; de Chalmot, Biogr. Woordenb.