[Bodecker]
BODECKER (....) of Bodekker, geboren in 1660 in het Land van Kleef, was de zoon van den voortreffelijken Muzikant Bodecker, die vele jaren aan het Hof van Brandenburg zijne gaven heeft doen hooren. De zoon mede een groot Meester in het behandelen van muzijkinstrumenten was tevens een bekwaam Portretschilder. Eerst oefende hij zich in de Schilderkunst te 's Gravenhage, onder Jan de Baan; daarna hield hij zich eenige tijd te 's Hertogenbosch op, van waar hij in 1711 naar Breda vertrok, voorzien met brieven van aanbeveling aan den beroemden Beeldhouwer en Dierenschilder Frank Pietersz. Verheyden. Deze nam hem in zijn huis, en bragt hem in kennis met den Burgemeester Matthijs van Overbeke, dien hij benevens zijne huisvrouw schilderde, waarmede hij zoo veel roem verwierf, dat de voornaamste lieden dier stad hunne afbeeldsels door hem lieten vervaardigen. Toen Verheyden echter den 23sten September van dat jaar overleden was, besloot Bodecker, na het aan hem bestelde werk te hebben afgemaakt, naar 's Gravenhage te trekken, alwaar hij mede onderscheidene Portretten schilderde. Daarna heeft hij zich veel te Amsterdam en in Noord-Holland opgehouden en aldaar vele lieden van allerlei rang en stand uitgeschilderd, tot dat hij in 1727 te Amsterdam overleed.
Zie van Gool, Nieuwe Schoub. der Nederl. Sohild. en Schilder., D. I. bl. 147-150; de Chalmot, Biogr. Woordenb.