gelegenheid de Rijdende Artillerie met roem van zich deed gewagen; tengevolge waarvan Bode, door Koning Lodewijk den 7den Januarij 1807 tot Ridder der orde van de Unie werd benoemd.
Inmiddels was hij den 11den September 1806 tot Luitenant-Kolonel van het Regement Rijdende Artillerie aangesteld, in welke betrekking hij bleef tot den 8sten Augustus 1808, toen hij Kolonel van dat Regement werd. In 1809 had hij, bij den aanval van het door den Pruissischen Majoor Schill bezette Straalsund, het bevel over de artillerie, waarmede hij het vuur van de wallen tot zwijgen bragt. Hij had zich hier zoo dapper gekweten, dat men hem met lof vermeld vindt in het Legerberigt van den Generaal Gratiën omtrent deze expeditie gegeven en de Koning van Denemarken hem met het Kommandeurskruis der Danebrogsorde begiftigde. Na de inlijving van Holland in het Fransche Keizerrijk, benoemd tot Bevelhebber van het 9de Regement Fransche Artillerie maakte hij den veldtogt van Rusland mede, als Kommandant der reserve artillerie van het 1ste Legerkorps onder den Generaal Davoust, werd bij Smolensk in de zijde gekwetst door eenen blikkendooskogel, welke tevens zijn paard onder hem doodde; doch zag zich, tot loon van zijn dapper gedrag bij onderscheidene gelegenheden, bij Smolensk met het kruis van het Legioen van Eer begiftigd. Op den terugtogt in Polen krijgsgevangen gemaakt, keerde hij in 1814 naar Nederland terug; werd den 26sten Junij van dat jaar benoemd tot Directeur der Zuidelijke Artillerie Directie en in 1815 bevorderd tot Generaal-Majoor en Directeur der 4de Artillerie-Directie. Den 15den Junij 1822 met den rang van Luitenant Generaal gepensionneerd, sleet hij het overige zijner dagen op de buitenplaats Hazard, onder Prinsenhage, waar hij den 7den Januarij 1842 overleed, bij zijne echtgenoote, Petronella Lamotte vier zoons en drie dochters nalatende.
Koning Willem I beloonde zijne aan het Vaderland bewezen diensten, en vooral wegens het verrigtte bij het ontwerpen der plannen tot armering van vestingen, door hem den 12den Mei 1823 te vereeren met het Ridderkruis der Militaire Willemsorde.
Zie Bosscha, Neêrl. Heldend. te Land, D. III. bl. 269 en 274; van Sypesteyn, Geschied. van het Reg. Rijdende Artill., bl. 109, 111, 115, 151 en 152, uit familiepapieren aangevuld.