Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Eerste en tweede stuk
(1854)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Pieter Boddaert]BODDAERT (Pieter), een neef van den voorgaande en jongste zoon van Cornelis van den Helm Boddaert, eerst Raadsheer en naderhand President in het Hof van Vlaanderen te Middelburg, en van Anna Maria Cau, werd geboren te Middelburg den 6den Augustus 1694. Nog niet de kinderschoenen ontwassen, schepte hij reeds vermaak in het lezen van Godgeleerde en Historische boeken, en naauwelijks elf en een half jaar bereikt hebbende, werd hij in den aanvang van 1706, in zijne geboortestad ter Lalijnsche schole besteld; hij maakte hier zulke aanzienlijke vorderingen, en oefende zich met zoo veel ijver, dat hij, na het houden van eene openbare Latijnsche redevoering van zijn eigen opstel, op den 10den Februarij 1711, bekwaam werd geoordeeld om met vrucht de Hoogeschool te kunnen bezoeken. Vóór dat hij echter derwaarts ging, mogt hij tweemalen blijkbaar de bewarende hand van de Goddelijke Voorzienigheid over hem ontwaren, want in 1707 met zijn vader naar Antwerpen gereisd zijnde, ten einde den Heer Godin aldaar te ontmoeten, met afspraak, dat indien die op de bepaalde tijd er niet mogt aanwezig zijn, zij hem dan met de gewone schuit te Mechelen zouden gaan opzoeken, maar op het oogenblik dat zij gereed stonden in de barge te stappen, Godin van verre ziende aankomen, werd daardoor hunne reis naar Mechelen gestaakt, en zulks tot hun groot geluk, doordien de barge door Fransche | |
[pagina 690]
| |
partijgangers werd aangehouden, en Jan de Mauregnault, die er zich in bevond, als gevangene door hen weggevoerd, hetwelk ontwijfelbaar ook het lot van Boddaert zou geweest zijn, indien zij waren medegevaren. En toen hij, in Augustus 1710, van Hulst naar Middelburg terugkeerde, en op de Westerschelde tot bij Ellewoutsdijk gekomen was, begon de wind geweldig op te steken, waarop Boddaert door zeeziekte benaauwd, naar boven klom om frissche lucht te ademen, doch aan 't struikelen rakende, zou hij over boord gevallen zijn, had niet een der passagiers hem gelukkig bij het been gegrepen en weer binnen boord getrokken. Aan de Hoogeschool te Leiden wijdde hij zich inzonderheid aan het beoefenen der Regtsgeleerdheid toe, in welke wetenschap hij het onderwijs van den beroemden Hoogleeraar Johan Voet genoot. Naauwelijks had hij hier twee jaren doorgebragt, of zijn vader overleed, den 14den Junij 1713, dit, gevoegd bij het overlijden van zijnen Leermeester Voet die den 11den September daaraanvolgende stierf, deed hem besluiten de Akademie te verlaten, na alvorens de waardigheid van Doktor in de Regten bekomen te hebben, bij welke gelegenheid hij in het openbaar, met zeer veel lof eene verhandeling: Over de bezwaren van eenen niet officieel testamentGa naar voetnoot(1) in het openbaar verdedigde. Te Middelburg wedergekeerd, beoefende hij aldaar vijf jaren lang de praktijk als Advokaat, en werd inmiddels ook tot Commissaris van het Landregt aangesteld. Vervolgens bekwam hij, in Augustus 1718, den post van Griffier van het Leenhof van Vlaanderen te Middelburg, en werd den 26sten September van hetzelfde jaar tot Griffier van de Admiraliteit in Zeeland aangesteld, welke bediening hij heeft bekleed tot aan zijne dood toe, die voorviel den 28sten Januarij 1760. Op de zerk die zijn stoffelijk overblijfsel bedekt, werd het volgende grafschrift gebeiteld, door hem zelven ruim 20 jaren te voren vervaardigd. Hier ligt Boddaert, die van een erelijk geslagt,
Noit roemde op adel, noit naar hoogheid heeft getracht.
Maar, in een lager stand, met Gods bevel te vreden,
Het hemelsch goed meer zocht dan schatten hier beneden,
Den godsdienst hield hij voor zijn hoofdwerk, voor zijn lust
De dichtkunst, tot dat God hem opriep in zijn rust.
Boddaert was tweemalen gehuwd; zijne eerste vrouw was Maria Constantina Radaeus, met wie hij zich op den 13den October 1722 in den echt verbond, en die hem, tot zijn grievende smart, den 29sten Augustus 1731 door den dood ontviel, nadat hij drie zoons en eene dochter bij haar had verwekt. Voor de tweede maal huwde hij den 4den Maart 1732 met Elizabeth du Buisson, die hem zes kinderen baarde, van welke twee zoons den vader hebben overleefd. | |
[pagina 691]
| |
Boddaert was een warm voorstander van kunsten en wetenschappen, daarbij zeer godvruchtig en grondig ervaren in de Godgeleerdheid; voorts een goed Nederduitsch Dichter. Reeds in zijn zestiende jaar beproefde hij zijne krachten aan gelegenheidsverzen, welke niet onbehagelijk geoordeeld werden en in 1717 en 1718 zond hij met Johan Steengracht en Pieter de la Rue, te Leiden, twee deeltjes met gedichten, onder den titel van Dichtlievende Tijdkortingen, bestaande in Gedichten van verscheide stoffe en rijmtrant, onder de zinspreuk Fugant carmina curus, die zooveel bijval vonden dat er in 1728 een tweede druk van het licht zag. Het goed onthaal, dat deze Dichterlijken eerstelingen te beurt viel, moedigde Boddaart aan, om gemeenschappelijk met de la Rue eene vertaling in Nederduitsche verzen van Crebillons Atreus en Thyestes te ondernemen, die mede in 1787, doch zonder hunne namen, in het licht verscheen. Later legde hij zich op meer godsdienstige onderwerpen toe en zijne stichtelijke gedichten munten uit door eenen gevoeligen en hartelijken toon. Deze Stichtelijke gedichten verschenen eerst in 1726 in één deel in groot 8o., dat in 1728 en 1735 herdrukt en weldra van een 2de en 3de deel gevolgd werd, welke drie deelen als een vierde druk in 1741 in 4o, met het portret des Dichters, zijn uitgegeven, terwijl in 1752 een vervolg daarop in het zelfde formaat verscheen; welk vervolg ook in 8o. als een vierde deel is gedrukt. Bovendien heeft men nog van zijne hand: Wolke der Getuigen voor de leere der Regtvaardigheid door en uit het Gelove. Amst. 1759. 8o. Zedige verdediging der Wolke van Getuigen. Middelb. 1759. 8o. Nagelaten Mengeldichten en Levensbeschrijving, door zijnen zoon in het licht gegeven. Voorts heeft Boddaert in 1730, de Nagelatene Gedichten van Vrouwe Anna Rethaan, met eene korte Levensbeschrijving van haar in het licht gezonden; en in het jaar 1745, de Gedichten van Mr. Joan Moorman, met het leven des Dichters daarvoor. In de Tegenwoordige staat der Verenigde Nederlanden komen ook onderscheidene stukken van het opstel van Boddaert voor, rakende de beschrijving van Staats-Vlaanderen en Zeeland.
Zie van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boeken; de Chalmot, Biogr. Woordenb.; de Vries, Proeve eener Geschied. der Nederd. Dichtk D. III. bl. 104 en 105; Ypeij en Dermout, Geschied. der Nederl. Herv. Kerk, D. III. bl. 499-502; Witsen Geysbeek, Woordenb. der Nederd. Dicht.; van Kampen, Geschied. der Lett. en Wetens. in de Nederl., D. II. bl. 160; Collot d' Escury, Holl. Roem, D. IV. St. II. A. bl. 427 en 428; Biogr. Univ.; Catal. van de Biblioth. der Maats. van Ned. Lett. te Leiden, D. I. bl. 251, 252, b. 62. |
|