Commies der Finantiën mede te resigneeren.’ Ten gevolge van deze brief en den evengemelde raadslag des Stadhouders, vonden Gecommitteerde Raden goed, Blok eenvoudig zijn ontslag te verleenen en als Secretaris en naderhand mede als Commies der Fitiën, onverminderd de raadplegingen der Staten over zijne verantwoordelijkheid, met vrijlating om zich ter behoorlijker plaatse te vervoegen, zoo bij meende eenige verzoeken te mogen doen, om de wedergave van zijn ambtgeld of andere stukken geldzaken betreffende, met bijvoeging, van gunstig te zullen acht slaan op een toekomend verzoek tot teruggaven van zijn ambtgeld. Blok hield na dit alles aan zich, om van zoodanige middelen gebruik te maken, als hem overig was tot het verkrijgen van een regt hem op die wijze ontzegd. Hij ondernam naderhand, naar Frankrijk uitgeweken, een regtsgeding zoo in Braband als in Frankrijk, doch door de Staatkundige omstandigheden geheel vruchteloos. In 1788 werd hij zelfs wegens zijne politieke gedragingen uit Holland, Zeeland, Friesland en Utrecht gebannen.
Na de omwenteling van 1795 in het Vaderland teruggekeerd werd hij benoemd tot een der provisioneele representanten van het volk van Holland en kort daarop tot Lid van het Commité tot de zaken van de Marine. Ook ter Nationale Vergadering afgevaardigd, bekleedde hij in 1796 het ambt van Voorzitter, erwijl hij mede als Lid tot onderscheidene commissiën benoemd werd. In 1806 werd hij aangesteld tot Fiskaal op het eiland Curaçao; van daar in 1809 naar Java vertrokken, werd hij er Sekretaris van den Gouverneur-Generaal Daendels. In 1812 in het Vaderland teruggekeerd zag hij zich later aangesteld tot Lid der Arrondissements-Regtbank te Alkmaar, waar hij den 29sten Julij 1818 overleed. Hij was gehuwd met Johanna Cornelia Vaillant.
Er bestaat een vrij zeldzame gedenkpenning tot zijne eer geslagen in 1785.
Zie Vaderl. Hist. ten vervolge op Wagenaar, D. V. bl. 328, D. XIV. bl. 412, D. XV. bl. 126, 215 en 281, D. XX. bl. 97-100, 206-212, D. XXX. bl. 20, D. XXXI. bl. 240-252, D. XXXIV. bl. 389-405 en 411, D. XXXV. bl. 86 en 131, D. XXXVI. bl. 119, 130, 184, 296-299 en 313, D. XXXVII. bl. 83, 252-254; C. van der Aa, Geschied. van den Oorlog 1793-1803, D. I. bl. 353 en 354, D. IV. bl. 77 en 78.