Schout bij Nacht en later Vice Admiraal. Hij had in 1793 als Luitenant het bevel over den gewapenden Hoeker de Maasnimph op de Schelde voor Bath onder het Opperbevel van den Kapitein J. Schreuder Haringman. Deze vormde het plan om tot afbreuk der Franschen, het wachtschip la St. Lucie te overvallen en zond daartoe zeven gewapende sloepen af onder het bevel van Blois. Des avonds te zeven ure van den 20sten Maart roeijen deze vaartuigen de Schelde op, enteren eerst eenen kanonneerboot en vermeesteren haar met het zwaard in de vuist. Met den zelfden moed wordt een ander gaffeljagt door de Luitenants Wolterbeek en Hoelands, niettegenstaande een hevig vuur van het fort Lillo aangetast en veroverd. Toen greep men la St. Lucie aan, kapte hare touwen, en voerde het schip in zegepraal naar de Hollandsche vloot. Tot loon dezer heldendaad, met zoo veel beleid uitgevoerd, werd Blois tot Kapitein bevorderd en de Vice Admiraal Kinsbergen vereerde hem eenen zilveren degen. In 1794 kommandeerde hij als Kapitein de Staten-Generaal van 74 stukken, onder het eskader van den Schout bij Nacht Haringman; in 1796 zeilde hij aan boord van de Pollux een vier en veertiger onder den Vice-Admiraal Braak, naar West-Indië. Zijn eskader, bestaande uit acht schepen, zeilde den 23sten Februarij uit Texel en kwam met zes bodems in het begin van Mei te Suriname aan. De Venus, een zijner schepen, moest door schade te Bergen in Noorwegen binnenloopen en keerde van daar naar het Vaderland terug, een ander de Jason werd door het muitend volk overmeesterd en in de Schotsche haven Grenock aan de Engelschen overgegeven. Zonder iets te hebben kunnen uitvoeren, dan misschien dat het den aanval der
Engelschen op onze West-Indische Koloniën voor eenigen tijd belette, kwam het eskader onder den Vice-Admiraal P. Hartsinck (Braak was overleden), in Junij 1799, te Drontheim en Bergen in Noorwegen behouden aan, maar het kon de Vaderlandsche havens niet bereiken en werd voor sleet verkocht. De bemanning echter kwam in het Vaderland terug. Na het sluiten van den vrede van Amiens werd Blois op nieuw met een eskader van twee fregatten, een Kotter en een Schoener, naar West-Indië gezonden; den 5den Aug. 1802 uitgezeild, kwamen zij ter plaatse hunner bestemming, en namen op nieuw bezit van de volkplanting, bij den vrede weder aan Holland afgestaan. Doch in 1804 werd Suriname andermaal door eene Engelsche vloot van 26 schepen, met 2000 man krijgsvolk aangegrepen, en ofschoon Blois, die slechts zijn eigen fregat, de Proserpina van 32 stukken en de korvet Pylades van 18 bij zich had, en de Luitenant-Colonel A.J. van Imbyse van Batenburg meende dat er nog middelen genoeg ter verdediging over waren en wilden volhouden, drongen de Commissaris-Generaal Pierre Beranger en de Raad der Kolonie de overgave door, en Suriname viel met de beide schepen zonder slag of stoot, in de handen des vijands. Later werd Blois, toen Schout bij Nacht, door Koning