weg begeven hebben om dit ten uitvoer te brengen, aan het Huis ten Deil echter vernomen hebbende, dat zulks reeds door anderen geschied was, keerde hij naar Leiden terug, waarschuwde zijnen broeder. Hierop namen zij de vlugt uit Holland, en kwamen over Vollenhove te Groenlo, toen ter tijd door de Spanjaarden bezet; de vrees echter dat deze hen mogten vatten en losgeld afperssen, deed hen naar Vollenhove terug keeren, vanwaar zij door Friesland en Groningen naar Delfzijl, en vervolgens naar Emden trokken, daar zij des nachts in de herberg den Helm sliepen, en 's anderendaags den 18den Februarij een wagen namen, om naar Stikhuizen te rijden; doch een nieuwe angst, zoo eigen aan schuldige gewetens, voerde hen naar Embden terug; alwaar zij eene andere herberg namen, en door hunne ongestadigheid en vrees, nog dien zelfden dag in lijden geraakten. Eerst hadden ze den waard gezegd, dat zij drie of vier dagen dachten te blijven, en hem tevens een goed middagmaal besteld, maar terwijl dat in gereedheid werd gebragt, spraken ze met eenen schipper, die naar Bayonne in Frankrijk moest, hem vragende, of hij hen niet te Calais, of te Douvres aan land zetten kon, middelerwijl verliepen ze de maaltijd, voorgevende ergens in de stad genoodigd te zijn. Van dit gesprek met den schipper kreeg de waard kennis, en hierop vermoeden, of zijne gasten ook mogten schuldig zijn, aan den aanslag tegen den Prins van Oranje; dit vermoeden vermeerderde grootelijks, toen zij, terwijl hij over tafel zat, in allerijl kwamen vragen, wat zij verteerd hadden, en, bevende en bedeesd, zooveel voor elk betalen wilden, als hij voor beiden gevorderd had, welke verbaasdheid ontstaan was, op zijne vraag, waarom zij nu naar Frankrijk of Engeland wilden? Hij gaf den Schout kennis van zijn vermoeden, en deze, hen waarnemende toen zij de deur uitgingen, verzocht hen, met hem bij den voorzittenden Burgemeester te willen gaan. Op deze vraag, ging Abraham
Blansaert terstond door; maar Jan zeide, dat zij nog twee of drie dagen te Embden bleven, en dan bij den Burgemeester komen wilden; gaande hierop voort naar den Helm, zijne eerste herberg; doch hier werd hij door den Schout bewaard, tot twee uren na den middag, wanneer Jan van Stappen, Majoor van Groningen, en een bode van het landschap, met den voerman, die hen naar Delfzijl had gebragt, op eenig vermoeden, door de regering van Groningen afgezonden, te Embden en aan den Helm aankwamen. Jan Blansaert dit volk en den voerman ziende, beleed terstond, de man te zijn, dien men zocht; zijn broeder werd wat later in eene andere herberg gevonden, daar hij gekleed te bed lag; deze zich gevangen ziende, verzocht terstond, dat men God voor zijne ziel bidden zou. Zij bleven te Emden in bewaring tot den 22sten, wanneer zij te scheep naar Amsterdam, en voorts naar 's Gravenhage gevoerd werden, daar zij den 27sten aankwamen, en tot den 4den Mei in de gevangenis vertoefden, toen hun de dood aangezegd werd, zoo onverwacht, dat zij geen andere rekening maakten, of zij zouden eerdaags geslaakt