dienst werd toegelegd, waarna hij, te Gouda, in rust zijne dagen geeindigd heeft, zijnde hij den 4den Mei aldaar 1824 ontslapen.
Men bezit van hem:
Eene door het Bataafsch Genootschap te Rotterdam bekroonde prijsverhandeling tot antwoord op de vraag: Welke zijn de nadeelige gevolgen, die, ten aanzien der Landen van den Krimpener-Waard, uit een geregelden en wel bestierde intapping van troebel rivier-water, zouden kunnen voortvloeijen? - Zijn er geene onkostbare middelen, om deze nadeelige gevolgen, zoo die plaats mogten hebben, weg te nemen, immers zoodanig, dat de daaruit te wagtene voordeelen rijkelijk daartegen zouden kunnen opweegen? - En eindelijk onderstellende, dat er zoodanige middelen voorhanden zijn, en mitsdien, dat de intapping van troebel rivierwater, als in allen opzichten geraaden beschouwd mogt worden, naar welk plan, en op hoedanige wijze behoort deze intapping te geschieden, om met de minste kosten en nadeelen het bedoelde oogmerk, te weten de successive verhooging en dadelijke benificeering der Landen te bereiken?
Kort overzigt betrekkelijk den watersnood in Januarij 1820, 's Hage en Amsterdam 1820. gr. 8o.
Waterloopkundige proeven der stroomsnelheid en berekening van de hoegrootheid des vermogens der uitwatering van den boezem van Rijnland door het Kanaal bij Katwijk, Haarlem 1823. 8o. met kaarten.
Memorie ter verschuldigde opheldering aan zijne land- en stadgenooten, vrienden, bekenden en bloedverwanten, 's Grav. 1824.
Bovendien kunnen verschillende zijner memoriën, ontwerpen, rapporten en adviezen zijne kunde in het vak van den waterstaat aantoonen. Blanken was lid van de eerste klasse van het Koninklijk Nederlandsch Instituut; sedert 1803 van het Bataafsch Genootschap der Proefondervinderlijke Wijsbegeerte te Rotterdam, en sedert 1808 van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappij te Haarlem.
Zie Vaderl. Hist. ten vervolge op Wagenaar, D. XLVI. bl. 133-143; Algem. Konst en Letterbode voor 1802. D. II. bl. 164, 1803. D. II. bl. 163, 1808. D. I. bl. 395; van Kampen, Geschied. der Nederl. Letteren en Wetensch., D. III. bl. 276; Aanh op het Woordenb. van Kunst. en Wetensch. van G. Nieuwenhuis; en vooral de hierboven genoemde Memorie.