De kunstkenners willen zelfs hebben opgemerkt, dat wanneer hij meer tijd nam om zijn werk uitvoeriger en netter te schilderen, het die losheid en kracht miste, welke anders de verdiensten van zijne stukken uitmaken. Hij had eene levendige verbeeldingskracht, die hem zeer te stade kwam, in de voorstelling van onweders, zeestormen en dergelijken, welke men niet zonder getroffen te worden beschouwen kan. Een van zijne beste stukken is een strandgezigt, dat buitengemeen kunstig en natuurlijk is geschilderd; de zwalpingen of overbuitelende rolling der ebbende en aanvloeijende zeegolven op den oever, verwonderlijk schoon en natuurlijk voorstellende.
Buitengewoon wispelturig van aard zijnde, bleef hij niet lang achtereen op de zelfde plaats met der woon gevestigd. Onder anderen begaf hij zich in het voorjaar van 1669 op de vloot, welke onder het bevel van den Graaf van Waldek tot ontzet van Candia bestemd was. In 1674 bevond hij zich weder te Hamburg, en schijnt kort daarna te zijn overleden.
Zie Houbraken, Schoub. der Schild. en Schilder., D. II. bl. 198-200; Chalmot, Biogr. Woordenb., D. III. bl. 127 en 128; Biogr. Nationale, waar hij abusivelijk Antoine Blanckhof genoemd wordt; Immerzeel, Levens en werken der Kuntsch., D. I. bl. 57 en 58.