Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Eerste en tweede stuk
(1854)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Andries Bicker]BICKER (Andries) Heer van Engelenburg, geboren te Amsterdam, een zoon van Gerrit Bicker, die een der eerste voortzetters van de vaart op Oost- en West-Indiën was, en van Alyd Loen, gezegd Boelens, werd in 1614 Commissaris in 1616 Raad, in 1620 Schepen en in 1627 Burgemeester in zijne geboortestad. Weinig tijds na zijne aanstelling, als Schepen en Raad betoonde hij reeds zijne wijsheid en gematigdheid door de vervolgingen jegens de Remonstranten te helpen verminderen, bij de regtspleging over de uitgave van den Palamedes door Vondel, en bij de verdediging van het gedrag der Amsterdamsche Regering, tegen den Leeraar SmoutGa naar voetnoot(1). In 1627 bekleedde hij met Rochus van den Honaard, Raadsheer in den Hoogen Raad, Simon van Beaumont, wegens Zeeland zitting hebbende ter algemeene Staatsvergaderinge, en Gijshert, Heer van Boetselaar, wegens Utrecht afgevaardigd tot de zelfde vergadering, een buitengewoon gezantschap naar het Noorden, ten einde nieuwe overeenkomsten wegens den Oosterschen handel, welke gedurende den Oorlog aanmerkelijk helemmerd werd, te sluiten met de Koningen van Zweden en Polen; tevens moesten zij den vrede tusschen de twee Koningen zoeken te bemiddelen. Bij de plegtige inhaling van Maria de Medicis, in 1636, verwelkomde hij die Vorstin bij het inkomen der stad uit naam | |
[pagina 518]
| |
der Regering. In 1638 werd hij nog eens benoemd in bezending naar Polen, dan daar men aan hem nu alleen den rang van Commissaris wilde geven en hij te voren Ambassadeur was geweest, zoo bedankte hij. In 1643 werd hij nevens Jakob de Witt, Oud-Burgemeester van Dordrecht en Cornelis van Stavenisse, Raadpensionaris van Zeeland, naar Zweden in gezantschap gezonden, ten einde den vrede tusschen dat Rijk en Denemarken te bemiddelen. Bij deze bezendingen kweet hij zich loffelijk even als bij binnenlandsch bestuur hier te lande. Hij wilde den Staat na het sluiten van den vrede te Munster, de voordeelen des Vredes doen erlangen, en werkte derhalven met velen, om den drukkenden last van een kostbaar leger te doen ophouden; van hier de tegenwerking van den wil van Willem II Prins van Oranje, bekend zijn de gevolgen van dien tegenstand, gelijk ook de pogingen van dezen Vorst. Toen deze zijn hoofd stootte voor Amsterdam, was het ontslag van Andries Bicker en diens broeder Cornelis Bicker Heer van Swieten uit alle posten van bewind, eene der voorwaarden van het verdrag, waarmede deze onderneming eindigde. Zij behielden echter niet alleen de achting van vrienden, maar de betoonde edelmoedigheid, om alle eerambten ten nutte van het algemeen, gereedelijk af te staan, maakte hun groot in het oog van hunne vijanden. De Prins zelf staafde hunnen goeden naam. Pligtmatig was tevens de verklaring der Stadsregering bij hun ontslag: ‘dat zij zeer affectueuselijk bedankt werden voor hare gunstige verklaaring ten beste van 't Gemeente Bestuur gedaan, met belofte van deze gunste aan haare E. persoonen, familie en de nakomelingen, bij alle gelegenheden van wege de Gemeente te erkennen.’ Niets nam echter beter alle zweem van verdenking weg, dan de verklaring, die de zelfde Raad, kort na het overlijden van Willem II ter Staatsvergadering inleverde. Bicker leefde niet lang na de herstelling. Hij stierf in 1652, bij zijne echtgenoote Catharina Ganzeneb Tengnagel zes kinderen nalatende, onder deze was Gerrit Bicker zijnen vader bijzonder waardig, en opvolger van den beroemden Pieter Corneliszoon Hooft, als Drost van Muiden. Menigvuldig zijn de verzen en geschriften ter eere van Andries Bicker. Zijne beeldtenis komt voor in Wagenaar, Vaderl. Hist., D. XI. bl. 50; ook op de eerste plaat van de Inhaling van Maria de Medicis, door Nolpe; staande hij daar als Collonel tusschen het Hek.
Zie Brandt en Centen, Histor. van Enkhuizen, D. II. bl. 131 en 144; Aitzema, Saken van Staet en Oorl., D. II. bl. 233, 949-955, 955, 993 en 194, D. III. bl. 2, 110, 447, 448 en 591; Samson, Hist. de Guill., III. Tom. I. pag. 114-117; Wicquefort, Hist. des prov. Unies., Tom. I. pag. 189-196; van Loon, Nederl. Historip., D. II. bl. 343; Leven van Willem II, Prins van Oranje, | |
[pagina 519]
| |
bl. 672-674; le Clerc, Geschied. der Vereen. Nederl., D. III. bl. 52, 62 en 93; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. XI. bl. 50, 65, 213, en 382, D. XII. bl. 105, 127 en 128, Kok, Amsteld. Jaarb., D. II. bl. 290, 333, en 336; de zelfde, Vaderl. Woordenb., D. VI. bl. 553, 555-558; Chalmot, Biogr. Woordenb., D. III. bl. 88-92; Scheltema, Staatk. Nedert., D. I. bl. 105-107; van Kampen, Vaderl. Karakt., D. II. bl. 172-174; Bilderdijk, Geschied des Vaderl.; D. IX. bl. 21, 33, 244; van Sypesteyn, en de Bordes, de Verd. van Nederl. in 1672 en 1673, D. II. bl. 74, 75 en 96. |
|