[Cornelis de Beveren]
BEVEREN (Cornelis de), oudste zoon van den voorgaande, geboren te Dordrecht in 1524, was, tijdens de hevige vervolgingen om het geloof door den Schout Jan van Drenkwaart, Raad zijner geboortestad, en belette, zoo veel in zijn vermogen was, de vervolging om het geloof. Werd er in den Raad besloten, om met meer gestrengheid te werk te gaan, en eenige verdachten te vatten, dan gaf hij zulks aan zijne godvruchtige echtgenoot, Maria van der Valk, te kennen, die door hunne dochter, Maria, de ongelukkigen heimelijk liet waarschuwen, opdat zij den gevreesden slag mogten kunnen ontwijken. Hij zelf had, na ernstig onderzoek der Heilige Schrift, de gevoelens van Calvijn omhelsd, en bleef, in weerwil der scherpe bedreigingen en herhaalde huiszoekingen, volharden in het lezen van den Bijbel en van het Huisboek van Henricus Bullingerus; maar was voorzigtig genoeg, om beide, ten einde zich en de zijnen niet, buiten noodzaak, in gevaar te brengen, zorgvuldig te verbergen. Hij bekleedde het Raadsambt mede in 1572, toen, nadat Brielle door de Watergeuzen was ingenomen, Bossu met de zijnen zich voor Dordrecht vertoonde, en begeerde daar te worden binnengelaten. Hij werd met den Burgemeester Arend van der Myle, door de Regering gelast om den Graaf, die voor de Riedijksche poort lag, hare vrees voor oproer mede te deelen, en dringend te verzoeken van zijn opzet af te zien en buiten te blijven, met aanbod, om al het noodige tot de verkwikking van hem en zijn volk te bezorgen. Toen echter de Watergeuzen zich, den 23sten Junij van dat jaar, voor de stad vertoonden, sloot de Beveren, als Raad, benevens de gilden, een verdrag met den Groninger Edelman Barthold Entes van Mentheda, waarbij de stad aan het bestuur van den Prins van Oranje werd overgegeven, en de
Hertog van Alva tot vijand verklaard. Twee dagen daarna stond de Beveren als doopgetuige over het eerste kind, dat te Dordrecht openlijk, op de wijze der Hervormden, gedoopt werd.
Toen kort daarna Willem Lumey, Graaf van der Mark, Andreas Waltheri, Pastoor van Heinenoord, had gevangen genomen, met voornemen om hem ter dood te brengen, begaf de Beveren zich tot dien Bevelhebber der Watergeuzen, ten einde hem daarover te berispen, onder andere zeggende: ‘dat men de Geuzen had binnen gelaten, om de vrijheid van geweten te hebben en de dwingelandij te ontgaan, maar niet om anderen, om der godsdienstwille, geweld aan te doen.’ Terwijl hij dit zeide werd hij zoo aangedaan, dat hij in onmagt viel. De Graaf hem hierop opnemende en wanende dat het hem alleen om de Pastoor van Heinenoord te doen was, zeide: ‘Herr! ich schenck ihr den Pfaff.’
In dat zelfde jaar werd hij van stadswege gezonden naar Prins Willem I, die zich destijds te Delft bevond, waar hij bij dezen verblijf hield tot den 15den November, als wanneer hij, tot Burgemeester verkozen, naar huis werd geroepen, zijnde alzoo de eerste