In 1572 werd hij door Willem I. als diens Commissaris naar Haarlem gezonden, om, ware het mogelijk, die stad aan zijne zijde te doen omslaan. Hij deed zulks, in weerwil van allen tegenstand, op de beste wijze. Bij de belegering van Haarlem, schijnt hij niet tegenwoordig te zijn geweest, hoogstwaarschijnlijk was hij dan buiten de zoogenoemde vergiffenis gesloten geweest.
Later is hij in Landszaken gebruikt en was Lid van de Commissie, die, na het vermoorden van den Prins van Oranje, belast werd met het openen der brieven, welke, aan diens adres gezonden, als nog mogten aankomen.
Hij was gehuwd aan Geertruid van Meerthen, die in hoogen ouderdom in 1618 overleed, en liet geene kinderen na; de juiste tijd van zijn sterven vindt men, even min als die van zijne geboorte, vermeld, doch zeker leefde hij nog in 1596, wanneer David Colterman, bij resignatie van hem, zijn opvolger werd als Bailjuw van Kennemerland.
Zie Bor, Nederl. Oorl. B. VI. bl. 372 (270), 380 (276), B. XIX. bl. 454 (3); van Leeuwen, Batavia Illustrata, bl. 859 en 860; van Hoogstraten en Brouërius van Nidek, Groot Algem. Hist. Woordenb.; Wagenaar, Vaderl. Hist. D. VI. bl. 367; Scheltema, Staatk. Nederl.