het eene oog uitgeschoten. Omstreeks 1593, toen Graaf Herman reeds Kolonel van een regiment Nederduitsche Infanterie in Spaansche dienst was, werd hij tot Gouverneur en Kapitein-Generaal van Spaansch Gelderland en tot Ridder van het Guldenvlies verheven. Toen Mondragon in 1595 eenen togt tot ontzet van Groenlo ondernam, was Graaf Herman eenen krachtigen steun bij die onderneming. Sedert hield hij zich te Venlo op, beschermde en bezette de steden van zijne Landvoogdij (het zoogenaamde Overkwartier), benevens het zoo dikwijls genomen en hernomen Rijnberk, en de overige plaatsen in Duitschland gelegen. Zijne taak was de gemakkelijkste niet: de convooijen bijeen te brengen en te dekken, op de uiterste wacht te leggen, kennis te geven van alle ondernemingen des vijands, afleiding voor grootere ondernemingen te maken; dit was de ondankbare, maar niet te min gewigtige post, welke hem was toevertrouwd, en evenwel vervulde hij dien zoodanig dat niet alleen de Aartshertogen Albertus en Izabella maar ook alle andere voorname personen in de Spaansche Nederlanden hulde bragten aan zijn beleid en zijne kloekheid. Van beide gaf hij mede blijk door het dempen der muiterijen in het Spaansche leger, zoo te Grave als te Weert; terwijl het ontzet van 's Hertogenbosch door zijnen ijver voorbereid en mogelijk gemaakt werd. Hij overleed te Spa in 1611 en was gehuwd met Maria Mancia van Witthem, Markgravinne van Bergen op Zoom, Gravin van Walhain, Vrouwe van Beerzel, Perweis, Ghlimes,Wavre, Gheel enz., bij welke hij slechts eene dochter verwekte, Maria Elizabeth, Gravin van den Bergh, Markgravin van Bergen op Zoom, geboren in 1610, gehuwd in 1625 met haren vollen neef, Albert, Graaf van den Bergh, en overleden in 1633, zonder kinderen na te laten. Graaf
Hermans weduwe, hertrouwde met Guillaume de Melun, Prins van Espinoi.
Zie Bor, Nederl. Oorl., B. XXVIII. bl. 563, (27), 564, (28) B. XXXII. bl. 123 (103); van Meteren, Nederl. Hist., D. IV. bl. 312, D. V. bl. 397, D. VI. bl. 450, D. VIII. bl. 351, D. X. bl. 493; E. van Reyd, Geschied. der Nederl. Oorl., bl. 241 en 390; de la Pise, Hist. der Prinoes et Prine. d'Orange, pag. 626, 646, 650 et 653; de Groot, Nederl. Hist., bl. 164-166, 176 en volg.; van Loon, Nederl. Historip., D. I. bl. 418, 439 en 558; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. VIII. bl. 75, 123, 380, D. IX. bl. 54, D. X. bl. 4; van Spaen, Inl. tot de Hist. van Gelderl., D. I. bl. 353; Nyhoff, Bijdr. voor de Vaderl. Gesch., D. X. bl. 10, 34-36.