Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Eerste en tweede stuk
(1854)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Ahazuerus van den Berg]BERG (Ahazuerus van den), geboren te Dordrecht den 20 Februarij 1733, werd den 15 April 1760 Proponent bij de Classis van Dordrecht. Beroepen te Bruchem-en-Kerkwijk, werd hij aldaar bevestigd den 14 Maart 1762 en vertrok van daar in 1766 naar Barneveld. Terwijl hij ter laatstgemelde plaatse stond, werd hij in het jaar 1772 door de Heeren Staten van Gelderland verkoren tot het helpen kiezen en vervaardigen van de nieuwe Psalmberijming ten openbaren gebruike der Hervormde kerken in ons Vaderland. Zijne roemwaardige pogingen in dit gewigtig werk deden 's mans bekwaamheden meer bekend worden, en de achting voor zijne ware verdiensten bij alle kundigen hooger rijzen. Het is niet onwaarschijnlijk, dat de destijds aan den dag gelegde kunde en werkzaamheid medegewerkt hebben, om hem bij de eerst volgende gelegenheid te doen beroepen tot Euangeliedienaar te Arnhem, zoo als zulks in 1776 plaats had. Ook werd de verdiende roem van uitnemende bekwaamheid oorzaak, dat hem in 1780 het Hoogleeraarambt in de Godgeleerdheid aan de Geldersche Akademie te Harderwijk werd aangeboden, waarvoor hij echter heuschelijk bedankte. Zijne loffelijke bemoeijingen ten tijde van de invoering der nieuwe Psalmberijming, hewoog de Staten van Gelderland om hem in 1803 te benoemen tot Lid der Commissie, belast met het verzamelen, uitkiezen en beschaven van eenen bundel Euangelische Gezangen, ten dienste der Hervormde gemeenten in ons Vaderland, onder welke ook eenige zijn, die door hem of oorspronkelijk gedicht, of van elders overgenomen en op eene bevallige wijze vertaald zijn. Hij mogt echter de invoering van die Gezangen, welke den 18 Januarij 1807 plaats had, niet beleven, als zijnde reeds den 6 dier maand ten grave gedaald. Van den Berg bezat een rijken schat van kundigheden, met name in de kerkelijke en wereldlijke geschiedenissen, zoo algemeene als van ons Vaderland. Hij was een uitmuntend Prediker, die in zijne leerredenen de regelen van eene gezonde uitlegkunde volgde. Ook was hij welsprekend, en het ontbrak hem nimmer aan eenen vooraad van gepaste woorden, om zijne gedachten duidelijk en krachtig uit te drukken, en zijne volzinnen hadden eene behagelijke ronding. Van het bijzonder onderwijs in de Godsdienst maakte hij veel werk. Daarvan getuigen de leerboeken door hem vervaardigd, welke zoo zijn ingerigt, dat men tot dien tijd toe | |
[pagina 367]
| |
niets van dien aard bezat. In kleinere en grootere kerkelijke vergaderingen trok hij zich alles, wat tot de goede orde, de weering van ergernissen en de bevordering van stichting en godsvrucht behoorde, zeer ijverig aan. Bij alle gelegenheden gaf hij daarin doorslaande proeven van kennis, schranderheid en werkzaamheid. Ook bezat hij een zonderling vermogen om anderen tot datgene over te halen, hetwelk hij oorbaar vond, en om vervolgens ook te bewerken dat het beslotene onverwijld werd ten uitvoer gebragt. Dit zag men ook vooral in de buitengewone omstandigheden, waarin de Hervormde gemeenten hier te lande, in het laatst der vorige eeuw, geraakt waren; toen deze zoo zorgelijk en donker werden, dat de meeste opzieners der gemeenten neêrgeslagen en als radeloos stonden, toen was hij de man, die moeds genoeg bezat, om deze zaak op zich te nemen. Met eenen vurigen ijver vatte hij den arbeid aan; tegenstand van alle kanten stond hij door met een taai geduld; zijn vernuft gaf hem allerlei maatregelen aan de hand; en met mond en pen beiden bragt hij het zoo verre, dat zij overal in werking kwamen. Niet alleen bepaalden zich zijne werkzaamheden tot de gemeenten van het gewest zijner inwoning, maar zij strekten zich zelfs tot die van ons geheele Vaderland uit. Aan zijne pogingen mag men het dan ook grootelijks dank weten, dat in die tijden groote onheilen van de Nederlandsche kerk werden afgeweerd. Als Nederduitsch Dichter verdient van den Berg mede hoogen lof. ‘Zijne dichtstukken zijn eenvoudig, schoon, natuurlijk, vol gevoel, ademen reine godsvrucht en echte Christelijke deugd; zij spreken onmiddelijk tot het hart en dragen het kenmerk van waar godsdienstig gevoel’Ga naar voetnoot(1). De volgende werken zien van hem het licht: Bijbelsche Historievragen, tot gebruik van Katechisatiën en Christelijke huisgezinnen, Arnh. 1778. kl. 8o, waarvan de eenenvijftigste druk in 1848 te Arnhem het licht zag, terwijl er zelfs eene vertaling in de Fransche taal van bestaat onder den titel van Abrègè de l'Histoire sainte, à l'usage des Enfans, Arnh. 1845, kl. 8o., en Ds. C.E. van Koetsveld er nog in onze dagen eene verkorting van bewerkte, onder den titel van: A. van den Berg, Bijbelsche Historievragen, tot gebruik van Katechisatiën en Christelijke huisgezinnen, verkort, Arnh. 1845, kl. 8o. Proeven van Geestelijke Oden en Liederen, Utr. 1779, 2 dn. kl. 8o., tweede druk Utr. 1806. Leerreden over Ps. CIII, vs. 1-4, Arnh. 1784. 8o. Korte vragen uit de Kerkelijke Historiën, ten vervolge op de Bijbelsche Historievragen, Arnh. 1784, kl. 8o., van welke in 1841 te Arnhem een zesde, door H.H. Donker Curtius herziene, druk het licht zag. | |
[pagina 368]
| |
Levensberigt van J.F. Martinet, Amst. 1796. gr. 8o. Verdediging van de zaak der Hervormden, betrekkelijk de Kerkelijke en Armengoederen, door de Gedeputeerden van de Synode der Hervormde gemeenten in Gelderland, Amst. 1797, van welk geschrift, ofschoon op naam van de gezamenlijke Gedeputeerden van de Synode uitgegeven, nogthans buiten twijfel niemand dan van den Berg de schrijver was. Uitbreiding van de Bijbelsche Historievragen, Arnh. 1801. kl. 8o., derde druk Arnh. 1835. Gedachten over Geestelijke Oden en Liederen, Utr. 1802. 8o. Vervolg op de Gedachten over Geestelijke Oden en Liederen, Utr. 1803. Bovendien bezorgde hij, gezamenlijk met Johannes Florentius Martinet: Geschenk voor de Jeugd, Amst. 1781, 12 stukjes kl. 8o. met pl. Nieuw geschenk voor de Jeugd, Amst. 1792, 6 stukjes 12o. met pl. Van den Berg was Lid van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden en van eenige dichtgenootschappen. Zijne afbeelding is door J. Houbraken, naar de teekening van H. Pothoven, gegraveerd. Zijn stoffelijk overschot rust in de Groote of St. Eusebiuskerk te Arnhem, onder eene grafzerk, waarop te lezen staat: Auasuerus van den Berg,
geb. 20 Feb. 1733, gest. 6 Jan. 1807. Nu ken ik langer boei noch band
Aan aarde en aardsche dingen,
Daar boven is mijn vaderland
Bij al de Hemellingen.
Zie, behalve het aangehaalde werk, van Abkoude en Arrenberg, Naamr. van Nederd. Boeken; (de Jong,) Alphab. Naaml. van Boeken; (Brinkman,) Alphab. Naaml. van Boeken.; E.J. Post, Leerrede ter Gedacht. van A. van den Berg, Arnh. 1807; J.W. te Water, Aansp. in de Jaarl. Algem. Vergad. van de Maats. der Nederl. Letterk. te Leiden, den 7 van Hooim. 1807, bl. 20-24; C. van der Aa, Geschied. van den Oorl., 1793-1802, D. V. bl. 220; van Kampen, Beknopte Geschied. der Nederl. Letteren en Wetens., D. III. bl. 252; Bouman, Geschied. der Geld. Hooges., D. II. bl. 359, 378 en 379. |
|