verder ontwikkelen kon. Doch de vader, aan zijn eerste voornemen getrouw, hield hem aan de werkbank en leerde hem de eerste grepen van het graveerstift. Na alzoo, in zijne geboorteplaats bijzonder groote vorderingen in het teekenen te hebben gemaakt, begaf hij zich naar Kleef, waar hij in het behandelen van het graveerijzer onderwezen werd door den bekwamen Johannes Christiaan Marmé, graveur van de toen nog te dier plaatse gevestigde Munt. Na in 1764 in het huwelijk te zijn getreden, begaf hij zich ter woon naar Rotterdam, waar hij zich vol ijver en met het beste gevolg op het graveren van medailles toelegde. Spoedig verspreidde zijn roem zich buitenslands, zoo dat hij in 1776 naar Brussel werd geroepen door Hertog Karel van Lotharingen, die, het medaillesnijden in België op de zelfde hoogte willende brengen als Hedlinger het in Duitschland gebragt had, zijne keus op van Berckel vestigde en hem als eerste graveur aan de Munt te Brussel plaatste. Weldra bespeurde men dat de Munt met goed gevolg aan hem was opgedragen. Tijdens den opstand der Belgen onder van der Noot, in 1790, bleef van Berckel te Brussel en vervaardigde voor de opstandelingen hunne verschillende muntstempels, die door fraaiheid van gravure uitmuntten. Na de demping van den opstand reisde van Berckel naar Weenen, en wist het bij den Keizer zoo ver te brengen, dat hij in zijn ambt hersteld werd. In deze betrekking bleef hij werkzaam tot aan den inval der Franschen in België, in 1792, toen hij met zijn gezin eerst naar 's Hertogenbosch en kort daarop naar Xanten week. In 1794 naar Weenen vertrokken, werd hij als tweede graveur aan de keizerlijke munt aldaar geplaatst, en kreeg eindelijk een pensioen, dat weinig geëvenredigd was aan zijne verdiensten. Ontmoedigd, doordien hij zag dat zijne bekwaamheden zoo slecht
beloond werden, keerde hij in 1803 naar zijne geboorteplaats terug, waar hij den 19den September 1808 overleed.
Men heeft aan dezen kunstenaar 66 of 67 medailles te danken, waarvan een veertigtal met zijnen naam gemerkt zijn. Onder deze onderscheidt zich bijzonder de groote medaille, die bij de Schilder-, Beeldhouw- en Teeken Academiën in de Oostenrijksche Nederlanden, tot prijs diende. De oudste is van 1761, een zoogenaamde stadhuispenning van 's Hertogenbosch, en de zeldzaamste die, welke de Patriotten van Utrecht in 1787, met het opschrift: ob cives servatos, lieten slaan.
Hij was gehuwd met Maria Anna van Nouhuys, die hem drie zonen en vijf dochters schonk, allen ongehuwd overleden.
Zie Biogr. Univ.; Immerzeel, Levens en Werk. der Kunsts., P.O. van der Chijs, Tijdschr. voor Algem. Munt- en Penningkunde, D. I. bl. 221-228 en 361, en vooral (H. Palier,) Lijst van enkele en dubbele Stadhuisp. der stad 's Hertogenb, bl. 8-12.