Het schijnt dat Bentinck, wien zijne hooge geboorte en bekwaamheden den toegang openden, zoowel tot de Staten van Holland, als tot den Raad van State, die een vriend was van Willem IV en van de vrouwe Gouvernante, met eenen verlichten geest eene rondborstigheid paarde, die aan Staatslieden niet dikwijls eigen is. Zijne openlijke taal tegen Frankrijk (destijds nog niet de verklaarde vijand van den Staat) geeft hiervan reeds getuigenis. Doch even zoo ruiterlijk sprak hij door in het binnenlandsche bestuur. Toen Willem V den Hertog van Brunswijk-Wolfenbuttel in 1766 tot zijnen altijddurenden raadsman buiten alle verantwoording had aangenomen, iets, hetwelk de Raadpensionaris Steyn en de Pensionaris van Bleiswijk zich hadden laten welgevallen, keurde Bentinck zulks rondelijk af. Toen in 1769 Petrus Hofstede tegen den Belisarius van Marmontel een geschrift uitgaf, waarin men alle Heidenen ter helle doemde, en om dit met meer glimp te kunnen doen, eenen Socrates van onnatuurlijke misdaad betichtte, weêrhield de destijds groote naam van Hofstede, zijne hooggeroemde regtzinnigheid en zucht voor het huis van Oranje, en de opdragt van het boek aan de Prinses, Bentinck niet van te zeggen, dat 's mans boek eigenlijk letterlijk tegen de deugd en deugdzame mannen geschreven was; en dat de Schrijver verdiende, uit het huis van den Prins te worden gejaagd en verbannen. Hij voerde deze taal tegen den Prins zelven, die het echter niet waagde hem zijne toestemming te geven. Bentinck gaf ook aan de Prinses in 1770 mondeling en schriftelijk, met aandrang van het welgelukken ten aanzien zijner eigen kleinkinderen, den vergeefsche raad, om zich de kinderziekte te laten inënten, hetwelk echter, eerst nadat de
Vorstin zelve door die kwaal werd aangetast aan beide vorstelijke spruiten geschiedde; waarop de inënting meer algemeen werd. Bentinck overleed den 13 October 1773. Hij was in 1733 gehuwd met Sophia Charlotte, Gravin van Aldenburg, Vrijvrouwe van Varel, enz., die hem de heerlijkheden Varel en Kniphuizen ten huwelijk bragt; ten gevolge waarvan hij door den Keizer tot Rijksgraaf verheven werd. Hij was bij haar vader van twee zonen, Christiaan Frederik Anton Bentinck, geboren den 15den Augustus 1734, die Hoogheemraad van Rijnland en Kastelein van Woerden was en den 1sten April 1768 overleed, en Johan Albert Bentinck, die in Engelsche zeedienst trad. Zijn Portret komt voor in de Vaderl. Hist. van Stuart, D. III. bl. 28.
Zie Wagenaar, Vaderl. Hist., D. XX. bl. 94 en volgt; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Scheltema, Staatk. Nederl.; Stuart, Vaderl. Hist., D. II. bl. 448, D. III. bl. 17, 28 en 29; van Kampen, Vaderl. Karakterk., D. II. bl. 637-640; Siegenbeek, Geschied. der Leids. Hooges., D. I. bl. 273 en 274, D. II. bl. 90 T. en B. bl. 22 en 23; Kurze Biograpkie des Reichsgrafen W.G.F. Bentinck, S. 6 u. 7.