[Mr. Johan Beets]
BEETS (Mr. Johan), waarschijnlijk geboren te Hoorn, in het begin der zeventiende eeuw, was een zoon van Simon Arentszoon of Aertszoon, ontleende vermoedelijk den naam van Beets van het dorp van dien naam, niet ver van Hoorn. Uit deftige ouders geboren, werd hij reeds vroegtijdig tot nuttige kennis opgeleid en voor de studie der Regtsgeleerdheid bestemd. In het jaar 1623, toen hij zijn achtbaren bloedverwant Rombout Hogerbeets, reeds meermalen het verdriet zijner treurige gevangenschap door zijn bijzijn, had helpen verligten, stond hij gereed om zich naar de Leidsche Hoogeschool te begeven, en ontving, bij die gelegenheid van Hogerbeets zeer nuttige en vaderlijke vermaningen, zoo ter bewaring van de zuiverheid zijner zeden en zijne godsdienstige beginselen, als tot regeling zijner letteroefeningen. Zijne kunde bragt hem tot aanzienlijke waardigheden, en bezorgde hem de gemeenzame vriendschap van vele geleerde mannen van dien tijd, onder anderen van den Hoogleeraar Vossius. Zijne eerste waardigheid, waarvan men gewag gemaakt vindt, was die van Fiskaal ter kust van West-Indië, doch het jaar, waarin hij derwaarts vertrok, wordt niet vermeld. Bij zijn overlijden, hetwelk in het jaar 1668 schijnt te zijn voorgevallen, bekleedde hij het aanzienlijk ambt van Ordinaris-Advoeaat der Admiraliteit van West-Friesland en het Noorder-kwartier.
Op zijn graf in het zuiderkruis der groote kerk te Hoorn las men, eer de brand die kerk verwoestte:
|
als |
|
d |
|
Ba |
|
dus wa |
|
i |
|
p |
|
Die |
|
apol in |
|
igt, en |
|
l |
|
er |
|
n |
|
leyt. |
|
's bij |
|
't l |
|
't |
|
ijf hi |
|
o |
|
der |
|
Hij is ook bekend geworden als een niet onverdienstelijk Nederlandsch dichter, door eenen dichtbundel, uitgegeven door zijnen schoonzoon Dr. F. Az. Piëns, en getiteld:
Dichtkunst van verscheide stoffen, Hoorn 1668, 4o.
Zie Abbing, Geschied. der stad Hoorn, B. bl. 100-105; Dezelfde, Beknopte Geschied. der stad Hoorn, bl. 98.